Wij zijn telefonisch bereikbaar op +31 20 442 1170
Wij zijn telefonisch bereikbaar op +31 20 442 1170
Het wettelijk bruto minimumuurloon gaat per 1 januari 2026 omhoog van € 14,40 naar € 14,71 per uur. Het bruto referentiemaandloon bedraagt per 1 januari 2026 € 2.294,40 per maand. Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stelt de hoogte van het wettelijk minimumloon elk jaar opnieuw vast op 1 januari en 1 juli.
Voor werknemers van 15 jaar en ouder gelden de volgende bedragen:
Voor werknemers die werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst die is aangegaan in verband met een beroepsbegeleidende leerweg (bbl) gelden alternatieve staffels, die zijn vastgesteld in het Besluit minimumjeugdloon. Voor leerlingen in de bbl in de leeftijd van 15 tot en met 17 jaar en 21 jaar gelden bovenstaande bedragen. Maar voor leerlingen in de bbl in de leeftijd van 18 tot en met 20 jaar gelden de volgende wettelijke minimumjeugdlonen:
Let op: Alle bedragen en een toelichting leest u in de Ministeriële regeling ter indexatie van het wettelijk minimum per 1 januari 2026 op rijksoverheid.nl.
Een vastgoed-BV verhuurt ongeveer 176 woningen. De Belastingdienst legt naheffingsaanslagen loonheffingen met boete op over vijf kalenderjaren. Over elke van deze jaren heeft de BV € 10.386 aan loon voor de directeur-grootaandeelhouder (DGA) toegekend. Volgens de Belastingdienst is dat veel te laag en moet het gemiddeld € 80.000 per jaar zijn. De BV gaat naar de belastingrechter.
Standpunt BV
De naheffingsaanslagen zijn ten onrechte opgelegd omdat de correctie van het gebruikelijk loon niet juist is. Voor de bepaling van het gebruikelijk loon maakt de Belastingdienst een vergelijking met de directeur van een woningbouwcorporatie. Deze functie is niet goed vergelijkbaar omdat de BV veel minder woningen dan een woningbouwcorporatie in beheer heeft, minder personeel heeft en de functie van de bestuurder minder zwaar is. De Belastingdienst heeft bovendien geen rekening gehouden met het feit dat de DGA parttime werkt, te weten 1 dag per week.
Wettelijke regeling
Op grond van de wet wordt kort gezegd het belastbare loon van een DGA ten minste gesteld op het hoogste van de volgende bedragen:
Meest vergelijkbare dienstbetrekking?
De bewijslast voor het in aanmerking nemen van een hoger gebruikelijk loon dan de normbedragen rust op de Belastingdienst. Die stelt dat bestuurder van een woningcorporatie de meest vergelijkbare dienstbetrekking is en baseert het gebruikelijk loon daarop.
Hoewel de werkzaamheden van de DGA niet geheel gelijk te stellen zijn aan die van een bestuurder van een woningcorporatie, heeft de Belastingdienst volgens de rechter aannemelijk gemaakt dat de bestuurder van een woningcorporatie de meest vergelijkbare dienstbetrekking betreft.
De Belastingdienst heeft vervolgens aansluiting gezocht bij de bezoldiging van een bestuurder in bezoldigingsklasse B (behorend bij een bedrijfsgrootte van 0-750 verhuureenheden) en heeft 75% hiervan als uitgangspunt genomen. Volgens de rechter heeft de Belastingdienst met deze 25% afslag voldoende rekening gehouden met de verschillen tussen de werkzaamheden van de DGA en de bestuurder van een woningcorporatie. De BV heeft zelf bovendien geen andere meer vergelijkbare dienstbetrekking aangevoerd.
Deeltijd?
De BV stelt dat de DGA niet fulltime werkzaamheden voor haar verricht en slechts 8 uur per week (20%) werkzaam is voor haar. De rechter acht op grond van de stukken inderdaad aannemelijk dat de DGA niet fulltime werkt. De Belastingdienst gaat dan ook uit van een te hoog gebruikelijk loon.
De BV heeft echter de bewijslast om het door haar gestelde dienstverband van 20% en de daarbij behorende bezoldiging aannemelijk te maken. En de bewijslast om tot een lager gebruikelijk loon dan de normbedragen te komen rust hoe dan ook op de BV.
De BV heeft aangevoerd dat gelet op de afbouw van de werkzaamheden van de DGA in verband met zijn pensionering, de leeftijd van de DGA, de krimpende woningvoorraad van de BV en de verklaringen van de (andere) werknemers, de werkzaamheden van de DGA voor de BV maximaal 8 uur per week beslaan. Op de bezoldiging van een bestuurder van een woningcorporatie dient volgens de BV naast een deeltijd percentage van 20% nog een korting van 40% te worden toegepast vanwege het kleiner aantal woningen dat de BV bezit ten opzichte van een woningcorporatie in de categorie van bezoldigingsklasse B. Daarnaast dienen de bedragen te worden verminderd met 30% aangezien de bestuurder van een woningbouwcorporatie een zwaardere functie uitvoert dan de DGA. Het gebruikelijk loon zou volgens de BV eigenlijk lager moeten zijn dan de gehanteerde € 10.386.
Volgens de rechter is de BV echter niet geslaagd in haar bewijslast. De rechter acht het door de BV gehanteerde bedrag aan gebruikelijk loon van € 10.386, laat staan de door de BV hiervoor vermelde lagere bedragen, niet aannemelijk en niet passend bij de functie van de DGA. De BV heeft tegenover de gemotiveerde weerspreking van de Belastingdienst de deeltijdfactor van 20% en de door haar genoemde verminderingspercentages niet aannemelijk gemaakt.
Oordeel rechter
De rechter stelt het gebruikelijk loon op de normbedragen, waarop geen deeltijdfactor wordt toegepast. Dat is in deze zaak ongeveer een correctie van de helft van het verschil tussen de correctiebedragen van de Belastingdienst en het loon dat de BV had gehanteerd.
Let op: Ook in gebruikelijk loonzaken bepaalt de verdeling van de bewijslast vaak de uitkomst. De rechter moet op basis van het bewijs een keuze maken. Soms, zoals hier, lijkt hij het ook niet te weten en komt ergens in het midden uit.
Een belastingplichtige had per 1 januari 2018 bank- en spaartegoeden van € 95.428 en een goudbaar met een waarde van € 33.873. Op basis van de Wet Rechtsherstel box 3 is het inkomen uit sparen en beleggen naar beneden bijgesteld vanwege een gerealiseerde waardevermeerdering van het spaargeld van € 38 en een ongerealiseerde waardevermeerdering van de goudbaar van € 701. Vervolgens is rekening gehouden met het heffingsvrije vermogen. Is dit juist?
De hoogste rechter is hier wederom duidelijk over. Tot het werkelijk behaald rendement moeten ook ongerealiseerde waardeveranderingen worden gerekend. Dus ook de waardestijging van de goudbaar. En met het heffingsvrije vermogen dient bij de berekening voor het rechtsherstel geen rekening te worden gehouden.
Let op: Een kort artikel deze keer, dat benadrukt dat de rechters nog volop bezig zijn met de afwikkeling van oudere box 3-zaken. Het inmiddels beschikbare Formulier Opgaaf werkelijk rendement voor de jaren 2017 tot en met 2024 heeft intussen onze volle aandacht.
Een BV van een advocaat krijgt een boekenonderzoek over een periode van zeven jaar. In deze periode heeft de BV elf auto’s op naam gehad of geleased. Over slechts één, goedkopere, auto heeft in deze periode bijtelling plaatsgevonden. De Belastingdienst komt met een bijtelling over minimaal twee van de duurste auto’s omdat de echtgenote van de advocaat, de zoon, de dochter en een schoonzus ook van de auto’s gebruik maken. Hoe oordeelt de rechter?
Onderbouwing Belastingdienst
De Belastingdienst heeft rittenadministraties van de auto’s opgevraagd en ontvangen. Voor twee auto’s waren deze beschikbaar, maar achteraf opgemaakt en zijn deze na detailvragen meermalen gecorrigeerd. Voor de overige auto’s waren er slechts verklaringen, zo zou een auto in Spanje hebben gestaan die slechts twee maanden per jaar werd gebruikt.
In het controlerapport wordt verwezen naar het Handboek loonheffing, waarin is vermeld dat een redelijke wetstoepassing betekent dat in geval van meer auto’s bij een gezin met twee rijbewijzen in beginsel de bijtelling privégebruik moet worden berekend van de twee auto’s met de hoogste cataloguswaarden. De controlerend ambtenaar acht het redelijk om ook een derde auto bij te tellen omdat ook aan de schoonzus van de advocaat een auto ter beschikking is gesteld. Hoewel de dochter van de advocaat ook op enig moment haar rijbewijs heeft gehaald, wordt afgezien van bijtelling van een vierde auto. Over twee jaren berekent de Belastingdienst de bijtelling over de twee auto’s met de hoogste cataloguswaarde, over de overige vijf jaren over de drie duurste auto’s.
De rechter over de bijtelling wegens privégebruik
Omdat vaststaat dat de advocaat en zijn familie de auto’s ook privé konden gebruiken, dient volgens de wet bijtelling plaats te vinden, tenzij blijkt dat er op kalenderjaarbasis minder dan 500 kilometer privé met de auto is gereden. In dat geval wordt het voordeel gesteld op nihil.
Naar het oordeel van de rechter slaagt de advocaat niet in deze zware bewijslast (doen blijken of wel overtuigend aantonen). Waarom niet?
De advocaat heeft weliswaar voor een gedeelte van de periode rittenadministraties van twee auto’s uit Blackbox overgelegd, maar deze zijn in een rode ordner in pdf aan de Belastingdienst verstrekt en betreffen niet de originele digitale versies. Daarnaast heeft de advocaat tegelijkertijd een ordner aangeleverd met aanvullingen op deze rittenadministraties. In reactie op vragen heeft de advocaat nogmaals gewijzigde rittenadministraties overgelegd. Voor de overige perioden en de overige auto’s zijn de rittenadministraties achteraf opgemaakt of is een verklaring gegeven.
De rechter stelt onder meer voorop dat een rittenadministratie regelmatig moet worden bijgehouden om een goede vastlegging van de werkelijkheid te garanderen en dat een na afloop van het jaar opgestelde kilometeradministratie het risico met zich brengt dat de werkelijkheid niet goed wordt weergegeven. De rechter is van oordeel dat aan achteraf opgestelde of aangepaste rittenadministraties daarom minder bewijskracht toekomt dan aan dagelijks opgemaakte rittenadministraties. Er zal dus niet snel kunnen worden voldaan aan de zware bewijsmaatstaf van overtuigend aantonen. De grens van minder dan 500 privékilometers per jaar per auto is ook dusdanig laag dat een zeer nauwkeurige registratie van de verreden kilometers vereist is.
De overgelegde - achteraf gereconstrueerde en aangevulde - rittenadministraties bieden onvoldoende inzicht in het zakelijke karakter van alle gemaakte ritten. Zo zijn in de rittenadministraties niet de tijdstippen van de ritten vermeld, terwijl dit in de originele digitale versies wel zichtbaar moet zijn geweest. Daarnaast heeft de Belastingdienst tal van gebreken geconstateerd. Voor deze gebreken heeft de advocaat geen, niet afdoende, tegenstrijdige of ongeloofwaardige verklaringen gegeven. De verklaringen wijken ook regelmatig af van de vermeldingen in de agenda’s die de Belastingdienst door middel van een derdenonderzoek heeft verkregen. Met auto’s zijn ook snelheidsovertredingen begaan op plaatsen waar de advocaat zich volgens de agenda niet bevond. De advocaat heeft bijvoorbeeld in de rittenadministratie vermeld dat hij twee jaar twee keer per dag naar zijn kantoor in de stad is gereden, terwijl hij pas na die periode over dit kantoor kon beschikken.
Daarnaast heeft de advocaat verklaard dat hij noch zijn echtgenote, in de periode dat zij geen privéauto hadden, ooit privé in de auto’s hebben gereden. Hij heeft gesteld dat hij nimmer op vakantie is gegaan en dat de echtgenote in privé slechts gebruik maakte van haar fiets. De rechter acht deze verklaring ongeloofwaardig gelet op het groot aantal auto’s dat de BV in eigendom had en heeft geleased en op het feit dat de advocaat de enige werknemer was.
Ook de stelling dat de echtgenote twee maal per dag post voor de BV naar een postbus heeft gebracht en in een latere periode twee maal per dag voor het bezorgen van post naar het kantoor is gereden, acht de rechter niet geloofwaardig. Daarbij is van belang dat de BV over secretariële ondersteuning beschikte en de echtgenote niet in dienst was bij de BV of op enigerlei andere wijze een vergoeding voor haar werkzaamheden ontving.
De advocaat heeft zelf verklaard dat de schoonzus in een van de auto’s reed en de zoon of zijn vriendin in een andere. De Belastingdienst heeft aannemelijk gemaakt dat ook de dochter tot het huishouden heeft behoord en dat zij in een gedeelte van die periode beschikte over een rijbewijs.
De Belastingdienst heeft nog een groot aantal andere situaties geschetst die de door de advocaat verstrekte rittenadministraties en verklaringen ondergraven. De advocaat heeft met andere woorden niet overtuigend aangetoond dat in de gecontroleerde periode niet meer dan 500 kilometers privé met de auto’s is gereden.
Let op: De rechter zegt terecht dat de grens van minder dan 500 privékilometers per jaar per auto dusdanig laag is dat een zeer nauwkeurige registratie van de verreden kilometers vereist is. In deze zaak mag de advocaat waarschijnlijk nog van geluk spreken dat slechts over twee respectievelijk drie auto’s is bijgeteld.
Een fysiotherapeut in loondienst heeft altijd zijn hond meegenomen naar zijn werk. Er zijn op de werklocatie zes andere werknemers die ook hun hond meenemen. Ineens komt de werkgever met een algemeen verbod op het meenemen van honden. De fysiotherapeut vraagt de rechter om het hondenverbod te schrappen.
Arbeidsvoorwaarde?
Het gaat in deze zaak in de eerste plaats om de vraag of het mogen meenemen van de hond naar het werk voor de fysiotherapeut een arbeidsvoorwaarde is. Als dat het geval is, kan de werkgever deze arbeidsvoorwaarde niet met een beroep op zijn instructierecht wijzigen.
Partijen verschillen van mening over de vraag of de fysiotherapeut bij zijn indiensttreding met zijn toenmalige leidinggevende is overeengekomen dat hij zijn hond mocht meenemen. Het antwoord op deze vraag kan echter in het midden worden gelaten. Een arbeidsvoorwaarde hoeft namelijk niet per se bij het sluiten van een arbeidsovereenkomst te zijn overeengekomen, maar kan ook als een verworven recht voortvloeien uit een gedragslijn die een werkgever na het sluiten van de arbeidsovereenkomst tegenover een werknemer heeft gevolgd. De rechter is van oordeel dat dit laatste geval zich hier voordoet.
De fysiotherapeut heeft sinds zijn indiensttreding altijd zijn hond meegenomen naar het werk. Er zijn op de locatie zes andere collega’s die dat ook deden. Het mogen meenemen van de hond is voor de fysiotherapeut belangrijk, omdat zijn hond anders veel alleen thuis is en hij gelet op de ligging van zijn woning geen hondenuitlaatservice kan inschakelen. Volgens de fysiotherapeut heeft zijn hond een positief effect op het welzijn van zijn cliënten en speelt deze een ondersteunende rol bij de therapie. De hond komt niet in eetruimten, sanitaire ruimten of kantoren. De fysiotherapeut vraagt altijd aan zijn cliënten of zij er bezwaar tegen hebben dat zijn hond aanwezig is tijdens een oefening of behandeling. Als cliënten daar bezwaar tegen hebben, verblijft de hond in een bench. Hij heeft nooit klachten over zijn hond te horen gekregen. De werkgever heeft het voorgaande niet weersproken. Ook heeft de werkgever er vóór het verbod nooit bezwaar tegen gemaakt dat werknemers hun hond meenamen. De fysiotherapeut mocht er op grond van deze omstandigheden op vertrouwen dat hij in het kader van zijn arbeidsovereenkomst het recht had om zijn hond mee te nemen naar het werk.
In de arbeidsovereenkomst staat geen eenzijdig wijzigingsbeding. De werkgever kan deze arbeidsvoorwaarde daarom niet eenzijdig wijzigen. Daarvoor is instemming van de fysiotherapeut nodig.
Feitelijke instemmingsplicht?
De werkgever stelt dat de fysiotherapeut met de wijziging van deze arbeidsvoorwaarde zou moeten instemmen, omdat hij een zwaarwichtig belang heeft bij wijziging dat zwaarder dient te wegen dan het belang van de fysiotherapeut om zijn hond structureel te mogen meenemen naar zijn werk. De werkgever stelt dat er over de andere honden wel klachten zijn ontvangen en dat hij voor de duidelijkheid één lijn wil trekken.
De rechter stelt voorop dat een werknemer in beginsel niet verplicht is om voorstellen van de werkgever tot wijziging van overeengekomen arbeidsvoorwaarden te aanvaarden. Onder omstandigheden kan dit anders zijn en kan op grond van het goed werknemerschap van de werknemer verlangd worden dat hij een voorstel van zijn werkgever tot wijziging van een arbeidsvoorwaarde accepteert. Daarbij moet worden onderzocht of sprake is van een wijziging van de omstandigheden waarin de werkgever, als goed werkgever, aanleiding heeft kunnen vinden tot het doen van een voorstel tot wijziging van een arbeidsvoorwaarde en of dit voorstel redelijk is. Vervolgens moet worden onderzocht of aanvaarding van het voorstel in het licht van de omstandigheden van het geval in redelijkheid van de werknemer verlangd kan worden.
De rechter is van oordeel dat de werkgever onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van gewijzigde omstandigheden. Er is alleen een e-mail van een nieuwe teammanager waarin zij stelt dat zij na haar eerste werkweek meer astma aanvallen had, dat er op verschillende plekken op de locatie honden losliepen die tegen haar aansprongen en haar probeerden te likken, en dat zij een keer bijna door een hond omver is gelopen. Zij heeft twee keer meegemaakt dat een uitzendkracht per direct weg wilde vanwege angst voor honden. Een van de honden, Bo, liep kamers in en sprong tegen mensen aan. Deze mail is kennelijk de enige klacht die op papier staat. De eigenaresse van Bo is echter door deze teammanager nooit aangesproken op overlast van haar hond. De aanwezigheid van de hond van de fysiotherapeut zelf op de werkplek heeft ook nooit tot klachten geleid. Dit maakt, afgezien van het feit dat de werkgever onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van gewijzigde omstandigheden, dat het algemene verbod om honden mee te nemen naar het werk tegenover de fysiotherapeut niet redelijk is. De rechter vindt dat van de fysiotherapeut niet kan worden verlangd dat hij met de wijziging van deze arbeidsvoorwaarde instemt.
Oordeel rechter
De vordering om de werkgever te gebieden het verbod op het meenemen van honden naar het werk ten aanzien van de fysiotherapeut buiten werking te stellen, wordt toewezen. Hetzelfde geldt voor de vordering om de fysiotherapeut toe te staan zijn hond, onder dezelfde voorwaarden als voorheen, mee te nemen naar zijn werk. De werkgever moet de proceskosten betalen.
Let op: Een arbeidsvoorwaarde kan als een verworven recht voortvloeien uit een gedragslijn die de werkgever na het sluiten van de arbeidsovereenkomst tegenover een werknemer heeft gevolgd. Zonder eenzijdig wijzigingsbeding in de arbeidsovereenkomst kan de werkgever zo’n arbeidsvoorwaarde niet zomaar wijzigen.
Een BV heeft een kunstcollectie en verkoopt deze aan een nieuw opgerichte 100% dochtervennootschap tegen een getaxeerde waarde die onder de boekwaarde ligt. Zo ontstaat een boekverlies van ruim € 900.000. Volgens de Belastingdienst is dit boekverlies niet aftrekbaar. Hoe oordeelt de rechter?
Standpunt Belastingdienst
De uitgaven voor de collectie hebben geen zakelijk karakter, omdat ze zijn ingegeven ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de directeur-grootaandeelhouder (DGA).
Standpunt BV
De BV investeert overtollig vermogen in kunst als beleggingsobject. Ook de verkoop aan de dochtervennootschap berust op zakelijke gronden.
Overwegingen rechter
De rechter stelt het volgende voorop. Door een BV gedane uitgaven hebben alleen dan geen zakelijk karakter, en kunnen dus niet ten laste van de winst worden gebracht, als en voor zover zij zijn gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder.
Als uitgangspunt geldt dat uitgaven die door een BV zijn gedaan een zakelijk karakter hebben. Alleen uitgaven die zijn gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder zijn onzakelijk met als gevolg dat ze niet ten laste van de winst kunnen worden gebracht.
De DGA heeft de collectie als bestuurder van de BV aangeschaft. De collectie bevat met name kunst uit de Cobraperiode, waarvoor hij een persoonlijke voorkeur heeft. De kunst heeft binnen de onderneming geen enkele, en dus ook geen decoratieve, functie. Voor zover de kunst niet in opslag is, is deze aanwezig in het kantoorgedeelte van het woonhuis van de DGA.
Na 2009 is vrijwel geen nieuwe kunst aangeschaft. Tot de verkoop aan de dochtervennootschap heeft de BV geen activiteit verricht ter zake van de collectie. De BV heeft ook geen administratie, waaronder een overzicht van de waardeontwikkeling, met betrekking tot de collectie bijgehouden.
Aan de dochtervennootschap is uitsluitend dat deel van de collectie overgedragen waarvan de getaxeerde waarde lager was dan de boekwaarde, met als kennelijke doel een boekverlies te realiseren.
Conclusie rechter
De kunst is inderdaad aangekocht ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de DGA. Het gevolg hiervan is dat het boekverlies op de overgedragen kunst niet in aftrek op de winst kan worden gebracht.
Let op: Voor een BV is er een lastig grensgebied tussen beleggen in kunst en kunst kopen voor de woning van de DGA. Mogelijk zou de uitspraak anders zijn geweest als de BV jaarlijks een administratie had bijgewerkt met de waardeontwikkeling van de belegging in de kunstcollectie of nog af en toe een werk had gekocht of verkocht.
Een werkgever besluit voor zijn werknemers een zogenoemd pensioen APK-gesprek te verzorgen: een vrijwillig persoonlijk (1-op-1) pensioenadviesgesprek om meer grip te krijgen op de financiële toekomst. Is dit adviesgesprek belast loon voor de werknemer? Volgens een kennisgroep van de Belastingdienst is dat inderdaad het geval.
Informatie en keuzebegeleiding over pensioenregeling vrijgesteld
De (eventuele) kosten van informatie over en keuzebegeleiding binnen de pensioenregeling vormen voor de werkgever zuivere bedrijfskosten die de werknemers geen voordeel opleveren. De werknemers besparen zich geen privéuitgaven bij enkel pensioenvoorlichting. Er is geen sprake van loon uit dienstbetrekking
Het pensioen APK-gesprek
In de praktijk is het gebruikelijk een pensioen APK-gesprek - een vrijwillig persoonlijk (1-op-1) pensioenadviesgesprek – aan te bieden aan werknemers om deze meer grip te kunnen geven op hun financiële toekomst. Het gesprek vormt een wegwijzer, het geeft de werknemers inzicht in hun pensioen en begeleidt de werknemers zo goed mogelijk in hun pensioenkeuzes. De werknemers zijn daarmee in staat om het pensioen beter af te stemmen op hun eigen wensen en verwachtingen. Een werknemer krijgt met dat gesprek antwoorden op vragen zoals bijvoorbeeld:
Dat gesprek kan inzicht geven in de pensioenregeling en de mogelijke keuzemogelijkheden daarin (keuzebegeleiding), maar ook in de persoonlijke vermogenssituatie in relatie tot de pensioenaanspraken. Tijdens het pensioen APK-gesprek staan meestal de persoonlijke situatie en belangen van de werknemer centraal en kijkt een pensioen- of financieel adviseur naar de financiële wensen en plannen van de werknemer voor nu en later. Denk hierbij aan vragen rond:
De werknemer verkrijgt door dit gesprek het benodigde inzicht of zijn/haar financiële planning goed geregeld is of dat daarvoor nog actie noodzakelijk is op financieel gebied (en zo ja, welke) om het gewenste leven voor nu en in de toekomst te kunnen bekostigen.
Let op: Als de werkgever besluit een pensioen APK-gesprek te verzorgen voor zijn werknemers met als doel de werknemer te voorzien van een persoonlijk pensioen- of financieel advies, is sprake van een voordeel in natura voor de werknemer dat fiscaal loon uit dienstbetrekking vormt.
Er komt een verbod op contante betalingen van € 3.000 of meer. De verwachting is dat dit verbod in werking treedt op 1 januari 2026. Voor elke handelaar in goederen, kunsthandelaar en exploitant van een pandhuis moeten betalingen van € 3.000 of meer vanaf het moment dat het verbod ingaat digitaal. U kunt dan nog steeds contante betalingen aannemen of doen tot en met € 2.999,99.
Waarom wordt dit verbod ingevoerd?
Contant geld wordt vaak gebruikt in witwasconstructies. Het doel van het verbod is om witwassen met contant geld moeilijker te maken. Deze regelgeving beschermt u ook als ondernemer. En het zorgt daarnaast voor minder administratieve lasten. Het verbod wordt opgenomen in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Zonder de regelgeving kunt u als ondernemer gemakkelijker onbedoeld en ongewenst betrokken raken bij witwassen of dit zelfs faciliteren.
Voor wie geldt het verbod?
Het verbod geldt voor exploitanten van pandhuizen, kunsthandelaren en alle handelaren in goederen, zoals:
Voor een aantal specifieke handelaren gelden nu en in de toekomst aanvullende Wwft-verplichtingen. Voor kunsthandelaren gelden deze nu al. Vanaf 10 juli 2027 komen er voor handelaren in edelmetalen en edelstenen, goederen met hoge waarde en cultuurgoederen ook aanvullende Wwft-verplichtingen.
Regels voor handelaren in kunst
Net als voor andere handelaren in goederen is het voor kunsthandelaren niet toegestaan om contante betalingen van € 3.000 of meer te ontvangen of te doen.
Voor betalingen via de bank (pinnen, overmaken) van € 10.000 of meer, blijven de huidige Wwft-regels gelden. Cliëntenonderzoek is dus nog steeds nodig bij betalingen via de bank van € 10.000 of meer. En eventuele ongebruikelijke transacties moeten nog steeds worden gemeld bij FIU-Nederland.
Regels voor handelaren in edelmetalen en edelstenen, goederen met hoge waarde of cultuurgoederen
Net als voor andere handelaren in goederen is het niet toegestaan om contante betalingen van € 3.000 of meer te ontvangen of te verrichten. Voor handelaren in edelmetalen en edelstenen, goederen met een hoge waarde en cultuurgoederen komen er op 10 juli 2027 aanvullende verplichtingen bij op basis van Europese regelgeving.
Regels voor ondernemers die niet (alleen) handelen maar ook bemiddelen bij handel
Voor bemiddelaars bij aan- en verkoop van voertuigen, schepen, kunstvoorwerpen, antiquiteiten, edelstenen, edele metalen, sieraden of juwelen blijven de huidige Wwft-regels van toepassing. Dit wil zeggen dat zij cliëntenonderzoek moeten doen ongeacht de manier van betalen en de hoogte van het bedrag. Ook blijft voor hen de verplichting bestaan om ongebruikelijke transacties te melden bij FIU-Nederland.
Geldt het verbod ook voor particulieren?
Particulieren die onderling handelen (bijvoorbeeld via Marktplaats) vallen niet onder het verbod.
Geldt het verbod ook voor dienstverleners?
Voor dienstverleners, zoals kappers en reisbureaus geldt het verbod nog niet, maar vanaf 10 juli 2027 geldt ook een limiet voor contante betalingen van of aan dienstverleners op basis van Europese regelgeving.
Overtreed ik de regels als ik als handelaar € 3.000 in contanten aanneem of betaal?
Ja. Transacties van € 3.000 of meer in contanten zijn niet toegestaan. Transacties tot en met € 2.999,99 in contanten mogen nog wel.
Mag ik als ondernemer nog wel transacties uitvoeren in gedeelten, bijvoorbeeld 4 keer € 750,-?
Samengestelde transacties vallen ook onder het nieuwe verbod. Het is dus niet de bedoeling om betalingen op te knippen om zo het verbod te omzeilen.
Voorbeelden van samengestelde transacties:
Houd er rekening mee dat dit maar een paar voorbeelden zijn. Er zijn veel meer situaties denkbaar waarbij iemand probeert het verbod te omzeilen door een transactie op te knippen in delen.
Moet ik contante transacties van € 3.000 of meer melden?
Nee. Contante betalingen van € 3.000 of meer zijn simpelweg niet meer toegestaan. Daardoor vervalt de meldplicht voor veel handelaren.
Waar geldt het verbod?
Het verbod geldt voor alle contante betalingen die (deels) in of vanuit Nederland gebeuren. Dit betekent dat het verbod geldt voor:
Geldt het verbod ook voor tweedehands spullen?
Ja, alle goederen, zowel nieuw als tweedehands vallen onder het verbod.
Geldt het verbod ook voor cadeaubonnen/betaalkaarten?
Het verbod geldt voor contant geld. Dat wil zeggen: bankbiljetten en muntstukken die als betaalmiddel in omloop zijn of zijn geweest en nog altijd via financiële instellingen of banken kunnen worden ingewisseld voor bankbiljetten en muntstukken die als betaalmiddel in omloop zijn.
Praktische toepassing voor bedrijven en klanten zodra het verbod ingaat
Let op: De Tweede Kamer heeft een voorstel aangenomen voor een acceptatieplicht van contante betalingen tot € 3.000. De Eerste Kamer moet nog over het voorstel stemmen. Als de Eerste Kamer het voorstel aanneemt, wil de regering uitzonderingen opstellen. Bijvoorbeeld bij onbemande tankstations. De acceptatieplicht blijft daarmee uitvoerbaar en proportioneel. Ook in de EU wordt onderhandeld over nieuwe regels die verplichten dat contant geld geaccepteerd moet worden.
Naast maatregelen voor specifieke groepen zoals particulieren, ondernemers en werkgevers, presenteerde het kabinet op Prinsjesdag ook andere fiscale maatregelen. Zo zijn er wijzigingen in de verbruiksbelasting, de vliegtaks, accijnzen en de autobelastingen. De Tweede Kamer en de Eerste Kamer moeten de plannen nog goedkeuren. Hieronder vindt u onze selectie.
Belastingregels alcoholvrije dranken (verbruiksbelasting)
Het kabinet wil de regels voor de belasting op alcoholvrije dranken (verbruiksbelasting) aanpassen. Vanaf 1 januari 2027 geldt de verbruiksbelasting ook voor dranken waaraan een vleugje zuivel is toegevoegd. Alleen voor melk en sojadranken die vergelijkbaar zijn met melk, geldt net als nu geen verbruiksbelasting.
Korting op brandstofaccijns verlengen tot eind 2026
Het kabinet wil de huidige accijnsverlaging op benzine, diesel en LPG met 1 jaar verlengen tot en met 31 december 2026. Daarnaast stelt het kabinet voor om in 2026 geen inflatiecorrectie toe te passen voor de brandstofaccijns. Het tarief blijft daardoor gelijk aan het tarief in 2025. Het kabinet komt zo burgers tegemoet in de hoge brandstofkosten en verbetert daarmee de koopkracht van huishoudens.
Verlaging aanschafbelasting voor emissievrije bijzondere auto’s en emissievrije motoren
Het kabinet wil dat de lagere aanschafbelasting (bpm) voor emissievrije bijzondere auto’s (kampeerauto’s en rolstoelvervoer) en emissievrije motoren blijft bestaan na 1 januari 2026. Het maakt dan niet uit of het om een gewone auto gaat of om een camper, rolstoelbusje, ambulance of lijkwagen.
Aanpassing aanschafbelasting voor auto’s op brandstof
Het kabinet wil van 2026 tot en met 2028 de aanschafbelasting (bpm) aanpassen voor personenauto’s die rijden op brandstof, zoals benzine, diesel of gas. Het kabinet stelt deze 3 maatregelen voor om de belastingopbrengsten gelijk te houden:
Meer korting motorrijtuigenbelasting voor emissievrije personenauto’s
Emissievrije personenauto’s krijgen tot en met 2029 korting op de motorrijtuigenbelasting. De motorrijtuigenbelasting staat ook bekend als de wegenbelasting. Het kabinet wil de korting van 25% tijdelijk verhogen naar 30%. Dat geldt voor de periode vanaf 1 januari 2026 tot en met 2028. Vanaf 1 januari 2029 wordt de korting weer 25%. En vanaf 1 januari 2030 vervalt de korting.
Hogere vliegbelasting lange vluchten
Het kabinet wil per 1 januari 2027 de vliegbelasting aanpassen. Voor vluchten over langere afstanden, die meer CO2 uitstoten, gaat de vliegbelasting omhoog. Het voorstel levert de overheid € 257 miljoen extra belastinginkomsten per jaar op.
De vliegbelasting is op dit moment voor elke vliegreis hetzelfde, namelijk € 29,40 per passagier. Het kabinet stelt voor om 3 tarieven in te voeren:
Korting op energierekening
Het kabinet stelt voor om in 2026, 2027 en 2028 een hogere korting te geven op de energiebelasting (belastingvermindering). In 2026 wordt de belastingvermindering € 529,10. In 2027 € 528,88 en in 2028 € 529,45. De belastingkorting wordt automatisch van de energierekening afgehaald. U hoeft hier niets voor te doen.
Wetsvoorstel wet behoud verlaagd btw-tarief cultuur, media en sport
In het Hoofdlijnenakkoord van het inmiddels demissionaire kabinet was opgenomen dat het verlaagde btw-tarief op logies, cultuur, media en sport per 1 januari 2026 zou worden verhoogd naar 21%. Door de voorgestelde wetswijziging blijft op cultuur, media en sport per 1 januari 2026 gewoon het verlaagde btw-tarief van toepassing. Het verlaagde btw-tarief op logies wordt per 1 januari 2026 wel verhoogd naar 21%.
Het kabinet komt met enkele voorstellen die specifiek zijn gericht op werkgevers. Zo wordt de belasting op benzine- en dieselauto’s voor werknemers hoger. En het belastingvoordeel voor vergoedingen aan werknemers uit het buitenland wordt verlaagd. De Tweede Kamer en de Eerste Kamer moeten de plannen nog wel goedkeuren. We geven hieronder een overzicht van de voorgestelde maatregelen.
Hogere belasting voor werkgevers op benzine- en dieselauto’s
Het kabinet wil dat alle nieuwe auto’s die werkgevers vanaf 2027 aanbieden aan werknemers emissievrij zijn. Daarom moeten werkgevers voor auto’s op diesel en benzine extra gaan betalen. Het kabinet wil hiermee werkgevers stimuleren minder auto’s op fossiele brandstoffen te kopen. De maatregel moet de overstap naar elektrische auto’s versnellen.
Werkgevers gaan vanaf 1 januari 2027 extra belasting betalen voor nieuwe auto’s op diesel en benzine, de zogeheten pseudo-eindheffing. Die belasting is jaarlijks 12% van de catalogusprijs van de auto. Het gaat alleen om auto’s die werknemers ook voor woon-werkverkeer en privé gebruiken. De pseudo-eindheffing over een benzine- of dieselauto is 12% van de catalogusprijs per jaar. Als de auto bijvoorbeeld € 30.000 kost, is dat 12% van € 30.000 = € 3.600 per jaar. Dat is € 300 per maand.
Voor benzine- of dieselauto’s die werkgevers al voor 2027 aan werknemers aanbieden, geldt er een overgangsregeling. Tot 16 september 2030 hoeven werkgevers voor deze auto’s geen extra belasting te betalen.
Vergoedingen voor werknemers uit het buitenland
Het kabinet wil vanaf 1 januari 2026 minder belastingvoordeel voor vergoedingen aan werknemers uit het buitenland.
Werknemers uit het buitenland (expats, arbeidsmigranten) hebben in Nederland soms hogere kosten dan als ze in hun eigen land werken. Werkgevers kunnen de volgende kosten voor hun buitenlandse werknemers nu nog belastingvrij vergoeden:
Het kabinet wil dat veranderen zodat alle werknemers gelijk behandeld worden. Werkgevers moeten belasting gaan betalen over deze onkostenvergoedingen aan hun werknemers uit het buitenland. Het Nederlandse minimumloon houdt voldoende rekening met de kosten voor levensonderhoud in Nederland.
De maatregel kan voor werknemers uit het buitenland betekenen dat hun nettoloon omlaag gaat. Gemiddeld gaat het over € 85 over alle maanden dat werknemers in Nederland zijn (gemiddeld 18 weken). Dat komt neer op € 20 per maand.
Het inmiddels demissionaire kabinet heeft op Prinsjesdag de nieuwe fiscale plannen voor 2026 en daarna gepresenteerd. De Tweede Kamer en de Eerste Kamer moeten de plannen nog goedkeuren. We geven hieronder een overzicht van maatregelen die voor de meeste particulieren relevant kunnen zijn.
Inkomstenbelasting
Heffingsvrij vermogen verlagen
Het kabinet stelt voor om per 1 januari 2026 in box 3 het heffingsvrije vermogen (belastingvrij vermogen) te verlagen van € 57.684 naar € 51.396.
Wettelijk vastgesteld (forfaitair) rendement overige bezittingen verhogen
Het kabinet wil ook het forfaitaire rendement voor overige bezittingen in box 3 anders berekenen. In 2025 is dat rendement 5,88%. Met het voorstel van het kabinet wordt dat 7,78%. Dat betekent dat u meer belasting gaat betalen over de inkomsten uit uw vermogen. Kunt u aantonen dat uw werkelijke rendement lager is dan het forfaitaire rendement van 7,78%? Dan betaalt u belasting over het werkelijke rendement. De maatregel moet op 1 januari 2026 ingaan.
Gebruik leegwaarderatio uitsluiten bij niet-marktconforme huur
Het kabinet stelt voor om de leegwaarderatio niet meer te gebruiken bij verhuur tussen gelieerde partijen bij een niet-marktconforme huurprijs. Bijvoorbeeld als iemand een woning verhuurt aan een familielid of vriend tegen een te lage huurprijs. De leegwaarderatio is een percentage van de WOZ-waarde van een woning. Het percentage hangt af van hoeveel huur u per jaar krijgt in verhouding tot de WOZ-waarde van de woning. Bij verhuur aan gelieerde partijen wordt, als de huurprijs niet-marktconform is, uitgegaan van het hoogste percentage van de leegwaarderatio. Dat is 100% van de WOZ-waarde.
Lagere inflatiecorrectie in de inkomstenbelasting
Het kabinet stelt voor om de inflatiecorrectie in de inkomstenbelasting op 1 januari 2026 niet volledig toe te passen, maar slechts voor 52,8%. Bedragen worden op 1 januari 2026 dan vermenigvuldigd met 1,015312. Dat is onder andere nodig om behoud van het btw-tarief van 9% op cultuur, media en sport te financieren. De lagere inflatiecorrectie heeft onder andere gevolgen voor de 1e en 2e schijf van de inkomstenbelasting. Mensen vallen hierdoor eerder in een hogere belastingschijf. Dit betekent dat ze meer inkomstenbelasting betalen. Ook andere bedragen stijgen minder mee met de inflatie. Zo heeft deze maatregel ook invloed op de hoogte van de heffingskortingen in de inkomstenbelasting. Deze bedragen worden iets lager dan bij een volledige inflatiecorrectie.
Erf- en schenkbelasting
Extra tijd voor aangifte erfbelasting
Het kabinet stelt voor om de aangiftetermijn die nabestaanden hebben voor de erfbelasting te verlengen van 8 naar 20 maanden. Nabestaanden krijgen door deze maatregel meer tijd om de aangifte goed in te vullen. Zij krijgen ook meer tijd om geld apart te zetten om de erfbelasting te betalen. Bijvoorbeeld door de verkoop van een woning uit de erfenis. Het kabinet wil deze maatregel laten ingaan op 1 januari 2026.
Schenkingen binnen 180 dagen voor overlijden alleen onder erfbelasting rekenen
Het kabinet wil schenkingen binnen 180 dagen vóór overlijden niet langer als schenking zien, maar alleen als deel van de erfenis. Het voorstel is om dit te laten gelden bij overlijdens vanaf 1 januari 2026. Het voorstel van het kabinet heeft als gevolg dat nabestaanden geen aangifte schenkbelasting meer hoeven te doen, dat er geen moeilijke verrekening komt van de schenkbelasting met de erfbelasting en dat het voor de Belastingdienst makkelijker wordt om de aangiften erfbelasting te verwerken.
Aanpassen erf- en schenkbelasting voor biologische kinderen
Het kabinet stelt voor om alle biologische kinderen gelijk te behandelen voor de schenk- en erfbelasting. Het maakt dan niet meer uit of kinderen wel of niet erkend zijn door hun biologische ouder. Kinderen moeten aan de Belastingdienst met een DNA-test bewijzen dat zij biologische kinderen van iemand zijn. Ook kunnen deze biologische kinderen zonder juridische band alleen erven als zij in het testament staan. Het kabinet stelt voor deze gelijke behandeling vanaf 1 januari 2026 in de wet vast te leggen.
Ontwijken belasting door ongelijke verdeling van vermogen tegengaan
Partners betalen minder schenkbelasting of erfbelasting dan kinderen, nichten, neven en andere nabestaanden. Maar het is niet de bedoeling dat mensen die belasting ontlopen door op papier een andere verdeling van hun gezamenlijke goederen af te spreken. Het kabinet wil dat echtgenoten bij het einde van het huwelijk over de helft van de gemeenschap van goederen schenk- of erfbelasting betalen, ook als zij hun gemeenschap van goederen op papier ongelijk hebben verdeeld. De partner die bijvoorbeeld al 90% van de gemeenschap van goederen krijgt, en maar 10% erft, moet na overlijden van de partner over 50% erfbelasting betalen. De maatregel geldt ook voor partners die een ongelijke verdeling in hun huwelijkse voorwaarden hebben afgesproken (verrekenbeding). De nieuwe berekening geldt voor iedereen die op of na 16 september 2025 een ongelijke verdeling heeft afgesproken.
Koopkracht
Kinderopvang
Er gaat € 199 miljoen extra naar de kinderopvang. Werkende ouders met een gezamenlijk inkomen tot € 56.000 krijgen daardoor 96% van de maximum uurprijs vergoed. Ook ouders met hogere inkomens krijgen in 2026 meer vergoed. Verder wordt de maximumuurprijs met 4,84% verhoogd.
Het kabinet doet elk jaar voorstellen om belastingen voor ondernemers aan te passen. Er wordt gekeken naar koopkracht en een goed ondernemersklimaat. En of er voldoende belasting wordt opgehaald voor gezonde overheidsfinanciën. Deze maatregelen staan in het Belastingplan 2026. Hieronder staan de belangrijkste maatregelen voor ondernemers.
Regeldruk ondernemers omlaag met stevige nieuwe aanpak
Het ondernemingsklimaat in Nederland verslechtert ieder jaar, mede dankzij de toenemende regeldruk. De kosten voor ondernemers om te voldoen aan regels zijn in de afgelopen jaren met 731 miljoen euro gestegen. Ook staan we niet langer in de top 5 van meest concurrerende landen ter wereld, maar zijn gezakt van de vierde naar de tiende plaats. Met de nieuwe aanpak van regeldruk gaan we het ondernemingsklimaat in Nederland structureel te verbeteren. De belangrijkste nieuwe maatregelen zijn:
Onafhankelijk advies investeringsklimaat en verdienvermogen
Naast de aanpak van regeldruk wil het kabinet ook op andere manieren het investeringsklimaat en toekomstig verdienvermogen van Nederland versterken. Daarom komt er voor het einde van het jaar een onafhankelijk advies over de toekomst van het Europese concurrentievermogen in de Nederlandse context.
Belastingvoordeel voor energiezuinige investeringen
Bedrijven en ondernemers die investeren in bijvoorbeeld energiezuinige machines, kunnen 40% van die investering aftrekken van de winst. Hierdoor betalen zij minder belasting. Dat geldt voor investeringen tot maximaal € 151 miljoen per jaar (bedrag 2025). Bedrijven en ondernemers kunnen die investeringen doen in hun eigen bedrijf en daarnaast in een gezamenlijk bedrijf (bijvoorbeeld een vof). Bij elkaar opgeteld komen sommige bedrijven en ondernemers zo eigenlijk boven de grens van € 151 miljoen per jaar uit. Het kabinet wil dit tegengaan. Het kabinet stelt voor om deze bedrijven en ondernemers vanaf 1 januari 2026 hun investeringen verplicht bij elkaar te laten optellen.
Belasting op leidingwater aanpassen
Het kabinet stelt voor om iedereen over al het drinkwatergebruik belasting te laten betalen, zonder maximum. Dat levert de overheid elk jaar € 105 miljoen extra belastinginkomsten op. En de maatregel stimuleert bedrijven om zuiniger met drinkwater om te gaan.
Voor het gebruik van drinkwater betaalt iedereen belasting. Op dit moment geldt er nog een maximum (heffingsplafond) van 300 kubieke meter per aansluiting. Dat is 300.000 liter water. Iemand die in een jaar meer dan 300.000 liter water gebruikt, betaalt door het heffingsplafond alleen belasting over 300.000 liter. Het verbruik daarboven is belastingvrij. Het kabinet stelt voor om het heffingsplafond in 2 stappen af te schaffen:
Het kabinet stelt enkele uitzonderingen voor. Zo hoeven bijvoorbeeld campings zonder aansluiting op het drinkwaternet geen belasting te betalen. Deze bedrijven hebben vaak al hoge kosten omdat zij grondwater moeten oppompen, zuiveren en controleren voordat ze het als drinkwater mogen gebruiken.
Prijs van afval verhogen
Het kabinet stelt veranderingen in de afvalstoffenbelasting voor. Die maken het verwerken van afval duurder. Ook stelt het kabinet voor om de CO2-heffing voor afvalverbrandingsinstallaties te verhogen. Deze maatregelen die per 1 januari 2027 ingaan, leveren de overheid samen minimaal € 567 miljoen belastinginkomsten per jaar op.
CO2-heffing omlaag voor grote industriebedrijven
Het kabinet stelt voor om de CO2-heffing vanaf 1 januari 2026 te verlagen van € 87,90 naar € 78,67 per ton CO2. Dat geldt alleen voor industriële bedrijven die veel CO2 uitstoten: ETS1- en lachgasinstallaties. Ook mogen zij meer CO2 belastingvrij uitstoten de komende jaren. De maatregel zorgt dat de grote industrie-bedrijven vrijwel geen CO2-heffing meer betalen. Dat zorgt voor een goede wereldwijde concurrentiepositie voor deze bedrijven. Het heeft negatieve gevolgen voor het klimaat, omdat de uitstoot van CO2 goedkoper wordt.
CO2-heffing op producten van buiten de EU
Het kabinet wil dat importeurs in heel Europa vanaf 1 januari 2026 meer gaan betalen bij de invoer van bepaalde producten van buiten de Europese Unie (EU). Die Europese maatregel geldt voor producten waarbij in het productieproces veel CO2 ontstaat. Bijvoorbeeld staal en ijzer voor auto’s, aluminium voor blikjes en kunstmest voor landbouw.
In de EU betalen fabrieken voor hun CO2-uitstoot. In sommige andere landen hoeven bedrijven dat niet. Daardoor zijn producten van buiten de EU soms goedkoper, maar vervuilender. Bedrijven kunnen hun productie verplaatsen naar landen zonder CO2-heffing. Om dit te voorkomen geldt voor vervuilende producten van buiten de EU een extra CO2-heffing. Dat heet koolstofcorrectie aan de grens (Carbon Border Adjustment Mechanism, CBAM). Bedrijven hebben voor de productie binnen en buiten de EU dan even veel CO2-kosten.
Een apothekersassistente in een ziekenhuis wordt op staande voet ontslagen. Waarom? Ze neemt uit de fietsenstalling eerst haar eigen fiets mee, komt even later lopend terug en pakt dan een andere fiets mee. Dit is vastgelegd op camerabeelden. Na een gesprek hierover is ze op staande voet ontslagen. Wat is haar verweer, en werkt het?
Verweer
De apothekersassistente verweert zich met de stelling dat ze dacht dat het om een weesfiets ging, dat zij de fiets heeft meegenomen om die op te knappen en dat zij veel waarde hecht een hergebruik en een circulaire samenleving.
Overwegingen rechter
Een fiets wegnemen zonder toestemming van de eigenaar is diefstal en dat is een ernstig feit. De apothekersassistente zegt dat het geen diefstal was omdat zij ervan uit mocht gaan dat het om een weesfiets ging: het slot was geforceerd, het zadel wiebelde, de standaard zat los en de fiets zag er slecht en niet onderhouden uit. Op de foto’s van de bewuste fiets die in het dossier zitten is echter geen slecht onderhouden fiets te zien. Dat de fiets enige onderdelen had die niet of minder goed functioneerden, maakt een fiets nog niet tot een weesfiets. De apothekersassistente heeft bovendien geen enkele moeite gedaan om na te gaan of het echt om een weesfiets ging. Zij heeft geen briefje op de fiets gedaan en gewacht of hij er na enkele weken nog stond. Zij heeft niet aan de beveiliging van het ziekenhuis gevraagd of die wist of de fiets er al langer stond en of zij de fiets zou mogen meenemen. Zij kan dus in redelijkheid niet de overtuiging hebben gehad dat het om een weesfiets ging.
Het feit dat de apothekersassistente al 21 jaar een onkreukbare staat van dienst had, maakt de ernst van het feit niet minder.
De diefstal was bovendien nauw verbonden met haar werk. De fiets is door haar immers weggenomen uit de fietsenstalling van het ziekenhuis, was van een bezoeker van het ziekenhuis en het ziekenhuis is daar door de bezoeker op aangesproken.
Gelet op de ernst van het feit in combinatie met het feit dat de apothekersassistente veel te makkelijk dacht over het aanmerken van de fiets als een weesfiets zonder daarbij kritisch naar zichzelf te kijken, is begrijpelijk dat het ziekenhuis tot de conclusie is gekomen dat het haar niet meer kon vertrouwen. Daarom kan niet van het ziekenhuis verlangd worden dat het een minder strenge maatregel dan ontslag op staande voet neemt. Daarmee komt het geschonden vertrouwen immers niet terug.
Ook het feit dat de apothekersassistente, nadat zij met het feit werd geconfronteerd, heeft gezegd dat zij haar excuus aan de bezoeker wilde aanbieden en zijn schade wilde vergoeden, neemt de vertrouwensbreuk niet weg.
De apothekersassistente heeft nog aangevoerd dat het ziekenhuis had moeten begrijpen dat het ging om een impulsieve ondoordachte daad, zonder kwade bedoelingen. Ze heeft echter volgens de rechter niet impulsief gehandeld. Zij is eerst naar huis gegaan en heeft er bewust voor gekozen lopend terug te gaan naar het ziekenhuis om met de bewuste fiets weer naar haar huis te kunnen gaan.
Veel oud collega’s hebben schriftelijke verklaringen afgelegd waarin zij vertellen dat zij haar kennen als iemand met het hart op de goede plaats, die graag afgedankte spullen een nieuw leven geeft en die de fiets nooit zou hebben meegenomen als zij had geweten dat de fiets nog van iemand was. Uit wat hiervoor is overwogen volgt al dat de rechter van oordeel is dat ze niet had mogen aannemen dat het een weesfiets was. Verder heeft het ziekenhuis er terecht op gewezen dat het – achteraf – de intenties van de apothekersassistente bij het wegnemen van de fiets niet objectief kon vaststellen en dus ook niet kan laten meewegen bij haar afweging wel of niet tot ontslag over te gaan.
Oordeel rechter
De gevolgen van het ontslag zijn ernstig. De apothekersassistente staat nu te boek als iemand die is ontslagen wegens diefstal en zij heeft enige maanden geen inkomen gehad. Deze gevolgen waren voorzienbaar ten tijde van het ontslag. Een afweging van deze gevolgen hoefde echter niet tot een andere beslissing van het ziekenhuis te leiden, gezien de ernst van de vertrouwensbreuk.
Het ontslag op staande voet blijft staan. De apothekersassistentie krijgt ook geen transitievergoeding
Let op: Meenemen van goederen die weinig waarde lijken te hebben, om ze op te knappen en een nieuw leven te geven, is nog steeds diefstal. Bovendien kan de werkgever deze op zichzelf goede intenties niet objectief vaststellen. Het feit is voldoende ernstig voor ontslag op staande voet.
De BTW-regels voor bepaalde werkzaamheden in gemengde panden zijn gewijzigd. Voor 1 juli 2025 mocht bij meer dan 50% particuliere bewoning voor werkzaamheden aan het hele pand het 9%-tarief worden berekend, maar na 1 juli 2025 geldt het 9%-tarief alleen nog voor werkzaamheden aan het woongedeelte. In dit artikel leggen we uit om welke werkzaamheden het gaat, wat gemengde panden zijn en wat de gevolgen zijn van de wijziging.
Welke werkzaamheden?
Deze werkzaamheden vallen onder het verlaagde btw-tarief van 9%.
Wat is een woning?
Woningen zijn onroerende zaken die bestemd zijn voor particuliere bewoning.
Gemengd gebruikte panden
Gemengde panden zijn gebouwen die zowel een woonfunctie als een andere (bijvoorbeeld zakelijke) functie hebben. Er zijn verschillende typen gemengde panden.:
Regels tot 1 juli 2025
Tot 1 juli 2025 gold: als het gemengde pand voor meer dan 50% voor particuliere bewoning werd gebruikt, dan mocht het hele pand voor de genoemde werkzaamheden als woning worden aangemerkt. Het tarief van 9% kon dan op de werkzaamheden voor het hele pand worden toegepast. Als het pand voor minder dan 50% werd gebruikt voor particuliere bewoning, dan moest er worden gesplitst. Werkzaamheden aan het gedeelte dat werd gebruikt voor particuliere bewoning waren belast met 9% btw, werkzaamheden aan het overige gedeelte waren belast met 21% btw.
Nieuwe regels vanaf 1 juli 2025
Tip: Voor een correcte toepassing van de BTW-tarieven is het handig om de functies van de verschillende ruimten in uw panden in kaart te brengen.
Een particulier op weg naar Spanje blijkt bij de securitycheck van Eindhoven Airport een bedrag van € 8.870 bij zich te hebben, in zijn schoudertas € 3.870 en in zijn koffer € 5.000. Het geld wordt in beslag genomen en hij wordt prompt meegenomen op verdenking van witwassen. Hij krijgt veertien dagen de tijd om de legale herkomst van het geldbedrag te verklaren. Terecht?
Volgens de particulier is een criminele herkomst van de gelden niet de enige aanvaardbare verklaring. Van witwassen is volgens hem geen sprake, het is gewoon zijn geld dat hij meeneemt naar Spanje.
Overwegingen rechter
De omstandigheid dat er een relatief grote hoeveelheid contant geld bij de verdachte werd aangetroffen verdeeld over twee plaatsen in zijn bagage, duidt erop dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Daarbij neemt de rechter in aanmerking dat naar algemene ervaringsregels het fysiek vervoeren van grote bedragen in contanten een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich brengt en daarom voor privépersonen hoogst ongebruikelijk is. Temeer daar de verdachte over een bankrekening beschikte waarop hij het geld veilig had kunnen neerzetten en daarover desalniettemin even gemakkelijk als wanneer het geld contant zou zijn, zou kunnen beschikken in Nederland en binnen de Europese Unie.
Op grond van het voorgaande acht de rechter het vermoeden gerechtvaardigd dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Dit betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Dat is iets anders dan bewijzen dat het geld niet van een misdrijf afkomstig is.
In dit geval komt de particulier met verschillende, deels tegenstrijdige, verklaringen die de rechter ongeloofwaardig acht. De verklaring die de verdachte in tweede instantie geeft omtrent de herkomst van het geld is weliswaar concreet, maar is niet verifieerbaar en verder hoogst onwaarschijnlijk.
Europese verordening
Artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2018/1672 luidt: “Vervoerders die de Unie binnenkomen of verlaten, en liquide middelen ter waarde van 10 000 EUR of meer bij zich dragen, moeten die liquide middelen aangeven bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat via welke zij de Unie binnenkomen of verlaten, en hen deze voor controle ter beschikking stellen. Er wordt geacht niet aan de verplichting tot aangifte van liquide middelen te zijn voldaan indien de verstrekte informatie onjuist of onvolledig is of indien de liquide middelen niet voor controle ter beschikking worden gesteld.”
Dit artikel is niet van toepassing omdat de particulier niet de Europese Unie zou gaan verlaten.
Maar de enkele omstandigheid dat het bij een verdachte aangetroffen bedrag lager is dan € 10.000, staat er niet aan in de weg dat, mede op grond van andere feiten en omstandigheden dan de omvang van het aangetroffen geldbedrag, het vermoeden ontstaat dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig moet zijn.
Oordeel rechter
Er is geen andere conclusie mogelijk dan dat het aangetroffen geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is. De rechter acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem tenlastegelegde - witwassen - heeft begaan.
Let op: Met een relatief grote som contant geld de grens over gaan, kan u tot verdachte maken, ook als het gaat om minder dan € 10.000. Het is dan aan u om een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring van de herkomst te geven.