Wij zijn telefonisch bereikbaar op +31 20 442 1170

  • Home
  • Diensten
    • Online boekhouding
    • Belastingaangiften
    • Salarisadministratie
    • Jaarrekeningen
    • Basisadministratie
    • Starterspakket MKB
    • Financiële rapportages
    • Werken bij jou op locatie
  • Abonnementen
    • Brons
    • Zilver
    • Goud
    • Platinum
  • Over ons
  • Nieuws
  • Contact
  • Jouw dashboard
Nieuws & Tips die Tijd & Geld opleveren
Meenemen weesfiets reden voor ontslag?

Meenemen weesfiets reden voor ontslag?

18 sep.

Een apothekersassistente in een ziekenhuis wordt op staande voet ontslagen. Waarom? Ze neemt uit de fietsenstalling eerst haar eigen fiets mee, komt even later lopend terug en pakt dan een andere fiets mee. Dit is vastgelegd op camerabeelden. Na een gesprek hierover is ze op staande voet ontslagen. Wat is haar verweer, en werkt het?

Verweer
De apothekersassistente verweert zich met de stelling dat ze dacht dat het om een weesfiets ging, dat zij de fiets heeft meegenomen om die op te knappen en dat zij veel waarde hecht een hergebruik en een circulaire samenleving.

Overwegingen rechter
Een fiets wegnemen zonder toestemming van de eigenaar is diefstal en dat is een ernstig feit. De apothekersassistente zegt dat het geen diefstal was omdat zij ervan uit mocht gaan dat het om een weesfiets ging: het slot was geforceerd, het zadel wiebelde, de standaard zat los en de fiets zag er slecht en niet onderhouden uit. Op de foto’s van de bewuste fiets die in het dossier zitten is echter geen slecht onderhouden fiets te zien. Dat de fiets enige onderdelen had die niet of minder goed functioneerden, maakt een fiets nog niet tot een weesfiets. De apothekersassistente heeft bovendien geen enkele moeite gedaan om na te gaan of het echt om een weesfiets ging. Zij heeft geen briefje op de fiets gedaan en gewacht of hij er na enkele weken nog stond. Zij heeft niet aan de beveiliging van het ziekenhuis gevraagd of die wist of de fiets er al langer stond en of zij de fiets zou mogen meenemen. Zij kan dus in redelijkheid niet de overtuiging hebben gehad dat het om een weesfiets ging.

Het feit dat de apothekersassistente al 21 jaar een onkreukbare staat van dienst had, maakt de ernst van het feit niet minder.

De diefstal was bovendien nauw verbonden met haar werk. De fiets is door haar immers weggenomen uit de fietsenstalling van het ziekenhuis, was van een bezoeker van het ziekenhuis en het ziekenhuis is daar door de bezoeker op aangesproken.

Gelet op de ernst van het feit in combinatie met het feit dat de apothekersassistente veel te makkelijk dacht over het aanmerken van de fiets als een weesfiets zonder daarbij kritisch naar zichzelf te kijken, is begrijpelijk dat het ziekenhuis tot de conclusie is gekomen dat het haar niet meer kon vertrouwen. Daarom kan niet van het ziekenhuis verlangd worden dat het een minder strenge maatregel dan ontslag op staande voet neemt. Daarmee komt het geschonden vertrouwen immers niet terug.

Ook het feit dat de apothekersassistente, nadat zij met het feit werd geconfronteerd, heeft gezegd dat zij haar excuus aan de bezoeker wilde aanbieden en zijn schade wilde vergoeden, neemt de vertrouwensbreuk niet weg.

De apothekersassistente heeft nog aangevoerd dat het ziekenhuis had moeten begrijpen dat het ging om een impulsieve ondoordachte daad, zonder kwade bedoelingen. Ze heeft echter volgens de rechter niet impulsief gehandeld. Zij is eerst naar huis gegaan en heeft er bewust voor gekozen lopend terug te gaan naar het ziekenhuis om met de bewuste fiets weer naar haar huis te kunnen gaan.

Veel oud collega’s hebben schriftelijke verklaringen afgelegd waarin zij vertellen dat zij haar kennen als iemand met het hart op de goede plaats, die graag afgedankte spullen een nieuw leven geeft en die de fiets nooit zou hebben meegenomen als zij had geweten dat de fiets nog van iemand was. Uit wat hiervoor is overwogen volgt al dat de rechter van oordeel is dat ze niet had mogen aannemen dat het een weesfiets was. Verder heeft het ziekenhuis er terecht op gewezen dat het – achteraf – de intenties van de apothekersassistente bij het wegnemen van de fiets niet objectief kon vaststellen en dus ook niet kan laten meewegen bij haar afweging wel of niet tot ontslag over te gaan.

Oordeel rechter
De gevolgen van het ontslag zijn ernstig. De apothekersassistente staat nu te boek als iemand die is ontslagen wegens diefstal en zij heeft enige maanden geen inkomen gehad. Deze gevolgen waren voorzienbaar ten tijde van het ontslag. Een afweging van deze gevolgen hoefde echter niet tot een andere beslissing van het ziekenhuis te leiden, gezien de ernst van de vertrouwensbreuk.

Het ontslag op staande voet blijft staan. De apothekersassistentie krijgt ook geen transitievergoeding

Let op: Meenemen van goederen die weinig waarde lijken te hebben, om ze op te knappen en een nieuw leven te geven, is nog steeds diefstal. Bovendien kan de werkgever deze op zichzelf goede intenties niet objectief vaststellen. Het feit is voldoende ernstig voor ontslag op staande voet.

BTW-tarief werkzaamheden aan gemengde panden

BTW-tarief werkzaamheden aan gemengde panden

13 sep.

De BTW-regels voor bepaalde werkzaamheden in gemengde panden zijn gewijzigd. Voor 1 juli 2025 mocht bij meer dan 50% particuliere bewoning voor werkzaamheden aan het hele pand het 9%-tarief worden berekend, maar na 1 juli 2025 geldt het 9%-tarief alleen nog voor werkzaamheden aan het woongedeelte. In dit artikel leggen we uit om welke werkzaamheden het gaat, wat gemengde panden zijn en wat de gevolgen zijn van de wijziging.

Welke werkzaamheden?

  • Het isoleren, schilderen, stukadoren en behangen van woningen die ouder zijn dan 2 jaar;
  • Het schoonmaken in woningen. Hierbij hoeft de woning niet ouder dan 2 jaar te zijn.

Deze werkzaamheden vallen onder het verlaagde btw-tarief van 9%.

Wat is een woning?
Woningen zijn onroerende zaken die bestemd zijn voor particuliere bewoning.

Gemengd gebruikte panden
Gemengde panden zijn gebouwen die zowel een woonfunctie als een andere (bijvoorbeeld zakelijke) functie hebben. Er zijn verschillende typen gemengde panden.:

  1. Woon-werkpanden
    Voorbeelden zijn woon-winkelpanden of panden met een kantoor aan huis.
  2. Woonpanden met gemeenschappelijke ruimten en voorzieningen
    Denk aan appartementencomplexen met een hal, trappenhuis of lift. Deze gemeenschappelijke ruimten en voorzieningen worden geacht tot het woongedeelte te behoren en vallen onder het 9%-tarief, tenzij deze ruimten en voorzieningen gemengd worden gebruikt.
  3. Panden met gemengd gebruik
    Een voorbeeld van panden met gemengd gebruik zijn bejaarden-, verzorgings- en verpleeginstellingen. Deze panden hebben vaak bewonerskamers (woonfunctie) gemeenschappelijke ruimten zoals eetzalen, recreatieruimten, trappen en liften, en daarnaast zakelijk ruimten zoals behandelkamers

Regels tot 1 juli 2025
Tot 1 juli 2025 gold: als het gemengde pand voor meer dan 50% voor particuliere bewoning werd gebruikt, dan mocht het hele pand voor de genoemde werkzaamheden als woning worden aangemerkt. Het tarief van 9% kon dan op de werkzaamheden voor het hele pand worden toegepast. Als het pand voor minder dan 50% werd gebruikt voor particuliere bewoning, dan moest er worden gesplitst. Werkzaamheden aan het gedeelte dat werd gebruikt voor particuliere bewoning waren belast met 9% btw, werkzaamheden aan het overige gedeelte waren belast met 21% btw.

Nieuwe regels vanaf 1 juli 2025

  • Het 9%-tarief mag alleen nog worden toegepast op het woongedeelte.
  • Voor werkzaamheden aan ruimten die een andere (bijvoorbeeld zakelijke) functie hebben geldt het 21%-tarief.
  • Gemeenschappelijke ruimten en voorzieningen die gemengd gebruikt worden, dienen voor de toepassing van het btw-tarief verdeeld te worden op basis van het deel van het gebouw dat bestemd is voor particuliere bewoning en het deel van het gebouw dat bestemd is voor andere doeleinden, zoals bedrijfsdoeleinden. Voor deze ruimten en voorzieningen moet er dus een gedeelte 9% btw en een gedeelte 21% btw in rekening gebracht worden.

Tip: Voor een correcte toepassing van de BTW-tarieven is het handig om de functies van de verschillende ruimten in uw panden in kaart te brengen.

Met contant geld naar Spanje

Met contant geld naar Spanje

11 sep.

Een particulier op weg naar Spanje blijkt bij de securitycheck van Eindhoven Airport een bedrag van € 8.870 bij zich te hebben, in zijn schoudertas € 3.870 en in zijn koffer € 5.000. Het geld wordt in beslag genomen en hij wordt prompt meegenomen op verdenking van witwassen. Hij krijgt veertien dagen de tijd om de legale herkomst van het geldbedrag te verklaren. Terecht?

Volgens de particulier is een criminele herkomst van de gelden niet de enige aanvaardbare verklaring. Van witwassen is volgens hem geen sprake, het is gewoon zijn geld dat hij meeneemt naar Spanje.  

Overwegingen rechter
De omstandigheid dat er een relatief grote hoeveelheid contant geld bij de verdachte werd aangetroffen verdeeld over twee plaatsen in zijn bagage, duidt erop dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Daarbij neemt de rechter in aanmerking dat naar algemene ervaringsregels het fysiek vervoeren van grote bedragen in contanten een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich brengt en daarom voor privépersonen hoogst ongebruikelijk is. Temeer daar de verdachte over een bankrekening beschikte waarop hij het geld veilig had kunnen neerzetten en daarover desalniettemin even gemakkelijk als wanneer het geld contant zou zijn, zou kunnen beschikken in Nederland en binnen de Europese Unie.

Op grond van het voorgaande acht de rechter het vermoeden gerechtvaardigd dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Dit betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Dat is iets anders dan bewijzen dat het geld niet van een misdrijf afkomstig is.

In dit geval komt de particulier met verschillende, deels tegenstrijdige, verklaringen die de rechter ongeloofwaardig acht. De verklaring die de verdachte in tweede instantie geeft omtrent de herkomst van het geld is weliswaar concreet, maar is niet verifieerbaar en verder hoogst onwaarschijnlijk.

Europese verordening
Artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2018/1672 luidt: “Vervoerders die de Unie binnenkomen of verlaten, en liquide middelen ter waarde van 10 000 EUR of meer bij zich dragen, moeten die liquide middelen aangeven bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat via welke zij de Unie binnenkomen of verlaten, en hen deze voor controle ter beschikking stellen. Er wordt geacht niet aan de verplichting tot aangifte van liquide middelen te zijn voldaan indien de verstrekte informatie onjuist of onvolledig is of indien de liquide middelen niet voor controle ter beschikking worden gesteld.”

Dit artikel is niet van toepassing omdat de particulier niet de Europese Unie zou gaan verlaten.
Maar de enkele omstandigheid dat het bij een verdachte aangetroffen bedrag lager is dan € 10.000, staat er niet aan in de weg dat, mede op grond van andere feiten en omstandigheden dan de omvang van het aangetroffen geldbedrag, het vermoeden ontstaat dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig moet zijn.

Oordeel rechter
Er is geen andere conclusie mogelijk dan dat het aangetroffen geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is. De rechter acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem tenlastegelegde - witwassen - heeft begaan.

Let op: Met een relatief grote som contant geld de grens over gaan, kan u tot verdachte maken, ook als het gaat om minder dan € 10.000. Het is dan aan u om een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring van de herkomst te geven.

Kabinet dicht belastinglek in box 3 bij obligaties

Kabinet dicht belastinglek in box 3 bij obligaties

7 sep.

In box 3 is een ongewenst belastinglek ontstaan bij de aankoop van obligaties met zogeheten aangegroeide rente. Het kabinet neemt met een wetswijziging maatregelen om dit lek van circa € 100 miljoen in 2025 te dichten. De wetswijziging gaat in per 2026, met terugwerkende kracht tot en met 25 augustus 2025 om 16.00 uur.

Het belastinglek heeft te maken met de manier waarop rente op obligaties wordt meegenomen in de berekeningen van het werkelijke rendement in de tegenbewijsregeling. Bij het kopen van een obligatie wordt de aankoopprijs inclusief een deel van de al opgebouwde rente meegenomen. Maar bij het berekenen van de waarde van de obligatie aan het einde of begin van het jaar, wordt juist gekeken naar de waarde zonder die meegekochte rente.

Dit verschil in berekeningen zorgt ervoor dat iemand in het eerste jaar een verlies kan laten zien. Het volgende jaar kan hier een relatief hoge winst tegenover staan bij toepassing van de tegenbewijsregeling, maar een belastingplichtige kan dat jaar kiezen om het forfaitaire rendement toe te passen. Dit forfaitaire rendement vormt dan de bovengrens voor de belastingheffing ongeacht hoe hoog het werkelijke rendement dat jaar is. Hierdoor ontstaat een ongewenst belastinglek.

Oplossing
In box 3 geldt nu een vrijstelling voor kortlopende termijnen, zoals lopende rentetermijnen van een bankrekening, een spaarrekening of een obligatie. Een recht om bijvoorbeeld op 1 februari rente te ontvangen, heeft op de peildatum van 1 januari al een bepaalde waarde.

Vanwege de vrijstelling voor kortlopende termijnen wordt er op 1 januari geen rekening te houden met deze waarde. Om het lek te dichten, wil het kabinet de vrijstelling voor kortlopende termijnen niet meer toepassen in de tegenbewijsregeling voor box 3. De aangegroeide rente van obligaties is dan niet meer vrijgesteld. Alleen voor banktegoeden blijft de vrijstelling voor kortlopende termijnen wel van toepassing, omdat dit bij banktegoeden geen belastingontwijkingsmogelijkheden geeft.

Daarnaast komt voor de tegenbewijsregeling ook de regel te vervallen die regelt dat obligaties en andere effecten met kortlopende termijnen worden gewaardeerd op de slotnotering op de laatste beursdag van het kalenderjaar. Deze notering is namelijk exclusief aangegroeide rente. Door deze regel te laten vervallen, moeten obligaties worden gewaardeerd op de waarde in het economische verkeer.

De aanpassingen voor het dichten van het lek gelden alleen voor de tegenbewijsregeling en niet voor het bepalen van het forfaitaire rendement in box 3, omdat daar dit lek niet speelt.

Let op: De voorgestelde wetswijziging zal worden opgenomen in het Belastingplan 2026. Dit wetsvoorstel wordt op Prinsjesdag ingediend bij de Tweede Kamer. De maatregelen gaan in per 2026, met terugwerkende kracht tot en met 25 augustus 2025 om 16.00. Voor vermogen dat op dat tijdstip al onderdeel is van het box 3-vermogen van een belastingplichtige blijft de oude systematiek gelden.

Wanneer is een maaltijd zakelijk?

Wanneer is een maaltijd zakelijk?

4 sep.

De Belastingdienst heeft het standpunt over de vraag wanneer een maaltijd zakelijk is geactualiseerd. De belangrijkste wijziging betreft wanneer sprake is van een zakelijke maaltijd bij overwerk. Maar er zijn ook andere wijzigingen. Wat is nu de stand van zaken?

Aanvankelijk was het standpunt dat sprake is van een zakelijke maaltijd ‘bij al dan niet verwacht overwerk’. Dit heeft de Belastingdienst gewijzigd naar ‘als een werknemer na 20.00 uur niet thuis kan eten door al dan niet verwacht overwerk (overwerk is de tijd die uitgaat boven de normale arbeidsduur per dag)’. Verder heeft de Belastingdienst informatie toegevoegd over de verstrekking van een maaltijd als een werknemer niet langer ambulant is. Voor de waarde van de verstrekking van een maaltijd op de arbeidsplaats past u het normbedrag toe voor maaltijden in bedrijfskantines. Ook zijn enkele tekstuele aanpassingen gedaan.

Dus: wat is nu het beleid?
Als maaltijden meer dan 10% zakelijk zijn, is sprake van een maaltijd met een meer dan bijkomstig zakelijk karakter (hierna zakelijke maaltijd).

Er is in ieder geval sprake van een zakelijke maaltijd in de volgende situaties:

  • als een werknemer door zijn werk tussen 17.00 en 20.00 uur niet thuis kan eten
  • als een werknemer na 20.00 uur niet thuis kan eten door al dan niet verwacht overwerk (overwerk is de tijd die uitgaat boven de gewone arbeidsduur per dag)
  • bij werk op koopavonden
  • bij therapeutisch mee-eten
  • bij werkzaamheden aan boord van vliegtuigen, schepen, boorplatforms of kermiswagens
  • als de maaltijd onderdeel is van tijdelijke verblijfskosten

Als u een zakelijke maaltijd vergoedt, kunt u de werkelijke kosten onbelast vergoeden. U mag ook aansluiten bij het normbedrag voor maaltijden in bedrijfskantines van € 3,95 (bedrag 2025). Het maakt daarbij niet uit of de werknemer de kosten voor de maaltijd maakt in een restaurant, bij een bakker of supermarkt.

Therapeutisch mee-eten
Sommige werknemers in de gezondheids- of welzijnszorg zijn op grond van een publiekrechtelijke regeling of (collectieve) arbeidsovereenkomst verplicht samen te eten met de hen toevertrouwde patiënten, pupillen of bewoners. Voor dit therapeutisch mee-eten hoeft u bij deze werknemers niets bij het loon te tellen.

Studiedagen
De kosten van maaltijden tijdens studiedagen zijn gericht vrijgesteld. Dit is een zakelijke maaltijd en deze mag u onbelast verstrekken of vergoeden.

Tijdelijke verblijfskosten
Maaltijden als onderdeel van tijdelijke verblijfskosten zijn ook gericht vrijgesteld. Hiervan is sprake bij:

  • dienstreizen
  • zakelijke besprekingen met klanten buiten de vaste werkplek
  • werkzaamheden op niet-permanente locaties, bijvoorbeeld door wegenbouwers, bouwvakkers en medewerkers van een filmcrew
  • reizen van mobiele en ambulante werknemers, bijvoorbeeld vertegenwoordigers en accountants

Tijdelijk verblijf
Er is sprake van tijdelijk verblijf in de volgende 2 gevallen:

  • bij een ambulante werknemer
  • bij een werknemer die heen en weer reist tussen een tijdelijke verblijfplaats en zijn werkplek, omdat er zakelijke redenen zijn om (nog) niet bij de plaats van zijn werk te gaan wonen. Dit is  bijvoorbeeld het geval bij tijdelijke projecten of tijdens de wettelijke proeftijd van de werknemer.

Ambulante werknemers
Een werknemer is ambulant als:

  • hij naar steeds verschillende arbeidsplaatsen reist, of
  • hij doorgaans op ten minste 1 dag per week heen en weer reist tussen zijn woning en dezelfde arbeidsplaats en hij dat doet op maximaal 20 dagen (het 20-dagencriterium).

Let op
Is de werknemer niet langer ambulant? Dan is vanaf dat moment de vergoeding of verstrekking loon van de werknemer. Voor de waarde van de verstrekking van een maaltijd op de arbeidsplaats past u het normbedrag toe voor maaltijden in bedrijfskantines. U kunt dit loon ook aanwijzen als eindheffingsloon. Dit komt dan ten laste van de vrije ruimte. Bij overschrijding van de vrije ruimte bent u 80% eindheffing verschuldigd.

Geen zakelijke maaltijd
In de volgende situaties is geen sprake van een zakelijke maaltijd:

  • maaltijden in bedrijfskantines
  • maaltijden tijdens personeelsuitje/feest met een overwegend consumptief karakter

Deze maaltijden rekent u tot het loon. U kunt dit loon ook aanwijzen als eindheffingsloon. Dit komt ten laste van de vrije ruimte. Bij overschrijding van de vrije ruimte bent u 80% eindheffing verschuldigd.

Kosten chiropractor, energetisch therapeut en osteopaat aftrekbaar?

Kosten chiropractor, energetisch therapeut en osteopaat aftrekbaar?

30 aug.

Een dame heeft last van chronische pijn, vermoeidheid en concentratieproblemen als gevolg van opgelopen letsel bij een sportongeval en een verkeersongeval. De huisarts heeft haar doorverwezen naar een fysiotherapeut, een chiropractor, een energetisch therapeut en een osteopaat. Voor de behandelingen heeft ze meer dan € 4.500 betaald en in aftrek gebracht als specifieke zorgkosten. De Belastingdienst corrigeert de aftrek tot de kosten van fysiotherapie, € 195.

De dame heeft € 2.433 uitgegeven aan energetische behandelingen, € 603 aan chiropractie, € 1.443 aan osteopathie en € 195 aan fysiotherapie. De Belastingdienst accepteert uitsluitend het bedrag van € 195 voor de fysiotherapie als uitgave voor genees- en heelkundige hulp.

Genees- en heelkundige hulp
Op grond van de wet (in 2021) komen uitgaven voor genees- en heelkundige hulp, met uitzondering van ooglaserbehandelingen ter vervanging van bril of contactlenzen, voor aftrek in aanmerking.

Onder genees- en heelkundige hulp wordt verstaan:

  • een behandeling door een arts;
  • een behandeling op voorschrift en onder begeleiding van een arts door een paramedicus;
  • een behandeling door een bij ministeriele regeling aan te wijzen paramedicus, mits voor de behandeling een verklaring door de paramedicus is afgegeven die voldoet aan de ministeriele regeling te stellen voorwaarden.

De chiropractor, osteopaat en energetisch therapeut zijn geen artsen. Er is dus geen sprake van een behandeling door een arts. De chiropractor, osteopaat en energetisch therapeut zijn ook geen bij de belastingwet aangewezen paramedici. De fysiotherapeut is dat wel.

In geschil is dus of sprake is van een behandeling door een niet door de belastingwet aangewezen paramedicus op voorschrift en onder begeleiding van een arts.

Standpunt Belastingdienst
De chiropractor, osteopaat en energetisch therapeut zijn geen paramedici. Er was slechts een advies van de huisarts, geen voorschrift. Niet aannemelijk is dat er sprake was van enig toezicht op en begeleiding van de behandelingen door de chiropractor, osteopaat en energetisch therapeut.

Overwegingen rechter
Volgens de rechter gaat het erom dat de arts de patiënt niet alleen door middel van een voorschrift ‘de weg heeft gewezen’ naar een paramedicus, maar dat de verwijzend arts op die behandeling ook toezicht houdt en die behandeling begeleidt. De arts moet als het ware de medische noodzaak van die behandeling voor zijn rekening nemen. Voor het bestaan van rechtstreeks toezicht of rechtstreekse begeleiding is minimaal vereist dat regelmatig contact tussen de verwijzend arts en de niet-medisch geschoolde behandelaar plaatsvindt.

In dit geval is een actieve medische betrokkenheid van de huisarts bij de behandelingen door de osteopaat en energetisch therapeut niet aannemelijk geworden. De Belastingdienst heeft aftrek van kosten op dit punt dan ook terecht gecorrigeerd.

Voor de chiropractor is het anders. De dame heeft ter zitting geloofwaardig verklaard dat er wel degelijk (telefonisch) contact plaatsvond tussen de chiropractor en de huisarts om de voortgang van de behandelingen te monitoren. De rechtbank acht daarmee aannemelijk geworden dat de behandelingen door de chiropractor op voorschrift en onder begeleiding van een arts hebben plaatsgevonden.

Hiermee is voldaan aan de eisen voor aftrek van kosten voor genees- en heelkundige hulp. De Belastingdienst heeft de kostenaftrek van € 603 voor de behandelingen door de chiropractor ten onrechte gecorrigeerd. Het vervoer naar de chiropractor geldt daarmee ook als vervoer wegens ziekte of invaliditeit, zodat de uitgaven voor dit vervoer ook behoren tot de aftrekbare uitgaven voor specifieke zorgkosten.

Tip: Als uw huisarts u verwijst naar, of u adviseert om te gaan naar, een behandelaar buiten het reguliere medische circuit, is het voor aftrek van uw kosten van belang dat er regelmatig overleg is tussen die behandelaar en uw huisarts. U hebt hiervan de bewijslast.  

Opdrachtovereenkomst voor 16 uur per week sinds 2009: dienstbetrekking?

Opdrachtovereenkomst voor 16 uur per week sinds 2009: dienstbetrekking?

28 aug.

Een systeembeheerder wordt als zelfstandige al sinds 2009 voor 16 uur per week ingehuurd op basis van dezelfde opdrachtovereenkomst die telkens is verlengd. Als de opdrachtgever het contract beëindigt, stelt de systeembeheerder dat sprake was van een arbeidsovereenkomst en hij eist enkele tonnen aan onder meer transitievergoeding en billijke vergoeding. Hoe oordeelt de rechter?

Toetsingskader
De vraag of een overeenkomst als arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt, hangt af van alle omstandigheden in onderling verband bezien, waarbij onder meer van belang kunnen zijn de volgende negen gezichtspunten:

  1. de aard en duur van de werkzaamheden,
  2. de wijze waarop de werkzaamheden en de werktijden worden bepaald,
  3. de inbedding van het werk en degene die de werkzaamheden verricht in de organisatie en de bedrijfsvoering van degene voor wie de werkzaamheden worden verricht,
  4. het al dan niet bestaan van een verplichting het werk persoonlijk uit te voeren,
  5. de wijze waarop de contractuele regeling van de verhouding van partijen is tot stand gekomen,
  6. de wijze waarop de beloning wordt bepaald en waarop deze wordt uitgekeerd,
  7. de hoogte van deze beloningen,
  8. de vraag of degene die de werkzaamheden verricht daarbij commercieel risico loopt,
  9. gedraagt degene die de werkzaamheden verricht zich in het economisch verkeer als ondernemer, bijvoorbeeld bij het verwerven van een reputatie, bij acquisitie, wat betreft fiscale behandeling, en gelet op het aantal opdrachtgevers voor wie hij werkt of heeft gewerkt en de duur waarvoor hij zich doorgaans aan een bepaalde opdrachtgever verbindt.

Oordeel rechter
De rechter komt op basis van voornoemde gezichtspunten tot de conclusie dat de overeenkomsten tussen de systeembeheer en de opdrachtgever niet gekwalificeerd dienen te worden als een arbeidsovereenkomst.

  1. Aard en duur van de werkzaamheden
    Dit gezichtspunt biedt gelet op de lange periode meer aanknopingspunten voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst dan voor een overeenkomst van opdracht.
  2. De wijze waarop de werkzaamheden en de werktijden worden bepaald
    Het is niet ongebruikelijk dat externen beschikken over een toegangspas om hun werkzaamheden te kunnen uitvoeren. In de contracten, die door de systeembeheerder zijn opgesteld, is door hem zelf bedongen dat de opdrachtgever zal zorg dragen voor een vaste werkplek. Daarnaast staat in de overeenkomst dat hij de werkzaamheden elders mag uitvoeren. Van enige verplichting om op kantoor aanwezig te zijn is niet gebleken.

Verder was de systeembeheerder vrij om zijn uren in te delen zoals hij wilde. Uit de contracten blijkt dat voor de ingehuurde periode een maximaal aantal uren geldt. Deze uren worden flexibel ingezet met een richtlijn van 16 uur per week en ze worden achteraf gedeclareerd. Niet ingezette uren zullen na de contractperiode alsnog worden ingezet binnen een redelijke termijn. Op deze wijze is ook uitvoering gegeven aan de overeenkomst. Niet elke periode werd exact de 16 uur per week gedeclareerd.

De werkzaamheden zelf kon de systeembeheerder naar eigen inzicht verrichten en bestonden niet uit slechts 16 uur werken, maar uit het uitvoeren van de opdracht: het onderhouden en het optimaliseren van de websites. Dat hij verantwoording aflegt aan bepaalde personen bij de opdrachtgever maakt nog niet dat er sprake is een gezagsverhouding. Ook een opdrachtgever kan controleren of de werkzaamheden naar tevredenheid worden uitgevoerd. De systeembeheerder  heeft niet gesteld en evenmin is dat gebleken, dat de opdrachtgever concrete instructies heeft gegeven hoe hij zijn werkzaamheden diende uit te voeren. De opdrachtgever controleerde uitsluitend of de website functioneerde.

Uit het voorgaande concludeert de rechter dat dit gezichtspunt meer richting het bestaan van een overeenkomst van opdracht neigt dan naar een arbeidsovereenkomst.

  1. De inbedding van het werk in de organisatie en de bedrijfsvoering
    De werkzaamheden van de systeembeheerder zijn geen onderdeel van de kerntaak van de opdrachtgever. Dat de opdrachtgever voor zijn kerntaak gebruik maakt van websites maakt het onderhoud van die websites nog geen kerntaak. De omstandigheid dat de systeembeheerder moest samenwerken met collega’s die wel een arbeidsovereenkomst hebben, kan evenmin leiden tot de conclusie dat hij is ingebed. Hij was de enige die deze werkzaamheden verrichtte. Hij werkte volledig zelfstandig, omdat uitsluitend naar het resultaat werd gekeken of de websites goed functioneerden. Wat betreft dit gezichtspunt zijn er onvoldoende aanknopingspunten voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst.
  2. Het al dan niet bestaan van een verplichting het werk persoonlijk uit te voeren
    In de meeste overeenkomsten die partijen hebben gesloten stond een bepaling opgenomen dat de opdrachtnemer zich bij ziekte of anders, kon laten vervangen door een ander. In een aantal overeenkomsten was dit niet opgenomen. Feit is dat de systeembeheerder zich geen enkele keer heeft laten vervangen. Dit gezichtspunt geeft dan ook niet een eenduidige aanwijzing voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht.
  3. De wijze waarop de contractuele regeling van de verhouding van partijen is tot stand gekomen.
    De systeembeheerder was tot 2009 in dienst bij de opdrachtgever. In 2009 wilde de opdrachtgever deze dienstbetrekking beëindigen. Vervolgens heeft de werkgever hem een voorstel gedaan om hem een startopdracht mee te geven voor zijn bedrijf. Na enige onderhandelingen heeft dit geresulteerd in de eerste overeenkomst van opdracht. Dit vormt daarom meer een aanwijzing voor het bestaan van een overeenkomst van opdracht dan van een arbeidsovereenkomst.
  4. De wijze waarop de beloning wordt bepaald en waarop deze wordt uitgekeerd
    De systeembeheerder heeft steeds onderhandeld over zijn uurtarief, heeft in de eerste overeenkomsten zijn algemene voorwaarden van toepassing weten te verklaren en het gemiddeld aantal uren per week naar boven weten te brengen. De uren worden maandelijks gefactureerd met 21% btw. Er is geen loonbelasting ingehouden of afgedragen. De systeembeheerder was zelf verantwoordelijk voor zijn inkomstenbelasting. Dat er maandelijks een vaste betaling plaatsvond wat lijkt op salarisbetaling heeft de opdrachtgever gemotiveerd weersproken door te wijzen op de verschillende aantal uren die gedeclareerd werden. De rechter acht dit allemaal omstandigheden die meer lijken op een overeenkomst van opdracht dan op een arbeidsovereenkomst.
  5. De hoogte van deze beloningen
    De werkgever heeft gemotiveerd gesteld dat het uurtarief van de systeembeheerder vele malen hoger is dan hij verdiend zou hebben in loondienst. Dit leidt daarom tot de conclusie dat de beloning meer past bij een overeenkomst van opdracht.
  6. De vraag of degene die de werkzaamheden verricht daarbij commercieel risico loopt
    Volgens de systeembeheerder liep hij nauwelijks economisch risico en heeft hij geen investeringen gedaan voor software of laptop. Verder mocht hij altijd 16 uur per week declareren ook als ze niet waren gemaakt, omdat deze als een tegoed werden opgepot. De opdrachtgever heeft dit gemotiveerd weersproken. De systeembeheerder deed ook het beheer van de domeinnamen die hij door factureerde aan de opdrachtgever. Hij was wel degelijk afhankelijk van de betaalbereidheid van de opdrachtgever. Daarnaast heeft hij zijn aansprakelijkheid in zijn algemene voorwaarden beperkt en een Aansprakelijkheidsverzekering Bedrijven en een Rechtsbijstandverzekering Bedrijven afgesloten. Een en ander wijst meer in de richting van een overeenkomst van opdracht dan op het bestaan van een arbeidsovereenkomst.
  7. Gedraagt degene die de werkzaamheden verricht zich in het economisch verkeer als ondernemer
    De opdrachtgever heeft gesteld dat de systeembeheerder ook andere opdrachtgevers heeft. In een ondernemerschecklist, die de systeembeheerder heeft ingevuld voor zijn laatste werkzaamheden, staat dat hij gemiddeld 32-50 uur per week voor zijn onderneming werkt, hij naar buiten toe als zelfstandig ondernemer optreedt, hij geen acquisitie doet omdat hij daarvoor onvoldoende tijd heeft en voldoende werk heeft en tot slot dat hij de afgelopen 24 maanden drie of meer opdrachtgevers heeft gehad. Bovendien heeft de systeembeheerder zijn algemene voorwaarden uitgebreid met een bepaling waarmee hij de intellectuele eigendom naar zich toetrekt. Naar het oordeel van de rechter heeft de systeembeheerder onvoldoende onderbouwd dat hij geen ondernemer is, zodat ervan wordt uitgegaan dat hij zich als ondernemer heeft gedragen. Ook dit gezichtspunt wijst dus meer in de richting van een overeenkomst van opdracht dan een arbeidsovereenkomst.

Conclusie
De rechter concludeert dat de tussen partijen gesloten overeenkomsten niet kunnen worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst. Partijen hebben zich bij de inrichting van de overeenkomst (de overeengekomen rechten en plichten) en de wijze waarop zij daaraan uitvoering hebben gegeven meer gedragen als opdrachtgever en opdrachtnemer dan als werkgever en werknemer. Omdat geconcludeerd wordt dat er sprake is van een overeenkomst van opdracht kan er geen sprake zijn geweest van een arbeidsrechtelijk onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst. De daaraan gekoppelde vorderingen tot vergoedingen stranden daarom.

Let op: Deze toetsing van een werkrelatie door de rechter hebben we als voorbeeld vrij uitgebreid weergegeven. In dit geval ging het niet om het fiscale perspectief maar om een opdrachtnemer die meende als werknemer recht te hebben op enkele tonnen aan vergoeding bij de beëindiging van het contract door de opdrachtgever.

Bijtellingspercentage na bestelling auto verhoogd

Bijtellingspercentage na bestelling auto verhoogd

23 aug.

Een werkgever bestelt voor een medewerker een elektrische leaseauto die zakelijk en privé mag worden gebruikt. De auto wordt pas een jaar later geleverd. In de tussentijd is het fiscaal bijtellingspercentage voor dit type auto verhoogd van 4 naar 8 procent. In zijn aangifte verwerkt de werknemer bewust de oude bijtelling van 4 procent. Een rechterlijke procedure volgt.

Kern van de zaak
De zaak gaat erom of de medewerker recht heeft op het lagere bijtellingstarief zoals dat gold ten tijde van de bestelling van de auto.

Standpunt medewerker
Volgens de medewerker is hij voor een voldongen feit geplaatst door de aankondiging, enkele maanden na de bestelling, dat de bijtelling voor het privégebruik van elektrische auto’s zou worden verdubbeld. Op dat moment kon hij niet meer van de bestelde auto af zonder een afkoopsom van enkele duizenden euro’s te moeten betalen. De wetgever is onvoldoende zorgvuldig geweest bij de invoering van deze wetwijziging en heeft onvoldoende rekening gehouden met de nadelige gevolgen in individuele (overgangs)gevallen. Er is nu sprake van strijd met het eigendomsrecht zoals beschermd door het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Als de medewerker ten tijde van zijn bestelling had geweten van de latere wetswijziging, had hij een andere keuze gemaakt.

Standpunt Belastingdienst
Volgens de Belastingdienst is fiscaal helemaal niet relevant wanneer de auto is besteld. De datum van eerste toelating bepaalt het regime van de fiscale bijtelling. De medewerker had ook kunnen kiezen voor een voorraadauto. Bovendien mag de eerste toelating al vóór de verkoop plaatsvinden. Het risico bevindt zich daarom geheel in de commerciële sfeer.

Inbreuk op gerechtvaardigde verwachtingen?
De rechter leidt uit de wetsgeschiedenis af dat de wetgever zich ervan bewust was dat hij eerder gewekte verwachtingen niet waar ging maken. De wetgever wijdt geen woord aan specifieke gevallen waarin al verplichtingen zijn aangegaan die redelijkerwijs niet meer kunnen worden teruggedraaid.

De medewerker heeft op de zitting toegelicht dat het destijds van algemene bekendheid was dat de levertijden voor elektrische auto’s zoals erg lang waren en dat deze lange levertijd in wezen werd veroorzaakt door de gunstige fiscale regels. Het komt de rechter voor dat de wetgever op zijn minst op de hoogte had kunnen zijn van de lange levertijden.

Het had de wetgever duidelijk moeten zijn dat er een redelijk grote groep mensen zou zijn die op het moment van de aankondiging van de verhoging van de bijtelling al verplichtingen waren aangegaan die niet zomaar teruggedraaid konden worden.

De rechter vindt dat deze groep belastingplichtigen voorafgaand aan de aankondiging van de nieuwe wetgeving de gerechtvaardigde verwachting had dat de wetgever zich zou houden aan de oorspronkelijk aangekondigde plannen. Wetgeving moet voldoende precies en voorzienbaar zijn, zodat een burger zijn gedrag daarop kan afstemmen. Dat geldt nog sterker in situaties waarin die burger langjarige verplichtingen aangaat, zoals bij leasecontracten.

Inbreuk gerechtvaardigd?
Nu is een inbreuk op gerechtvaardigde verwachtingen van burgers niet zomaar ook een inbreuk op artikel 1 EP van het EVRM. Een dergelijke inbreuk kan immers gerechtvaardigd zijn, bijvoorbeeld als reparatiewetgeving nodig is wegens technische tekortkomingen. Dat is hier echter niet aan de orde.

De medewerker mocht er tot aan de aankondiging van de voorgenomen verhoging van de bijtelling in “good faith” vanuit gaan dat het bijtellingspercentage van de enkele maanden eerder bestelde auto niet zomaar zou worden verdubbeld. Door dat toch te doen, heeft de wetgever de gerechtvaardigde verwachtingen van de medewerker geschaad en daardoor is in beginsel geen sprake van de vereiste “fair balance” in de zin van artikel 1 EP van het EVRM.

Specifieke en dwingende reden?
Het schenden van gerechtvaardigde verwachtingen kan echter toch door de beugel als er specifieke en dwingende redenen (‘specific and compelling reasons’) waren voor de aantasting van die verwachtingen. Uit de onderbouwing die de wetgever bij en voor de versnelde verhoging van de bijtelling heeft gegeven, kan de rechter zulke dwingende redenen echter niet afleiden. Het ging weliswaar hard met de verkoop van elektrische auto’s, maar van een daardoor veroorzaakt gat in de begroting, of (de dreiging van) een acute financiële noodtoestand (zoals ten tijde van de crisisheffing) was geen sprake. De groep mensen die destijds een nieuwe elektrische leaseauto in bestelling had, zal bovendien niet zo groot zijn geweest dat een overgangsregeling onoverkomelijke financiële gevolgen zou hebben gehad voor de schatkist.

Conclusie: inbreuk eigendomsrecht
De rechter komt tot het oordeel dat, ook met inachtneming van de ruime beoordelingsmarge die de wetgever toekomt, er sprake is van een schending van artikel 1 EP van het EVRM.

De medewerker heeft terecht het bijtellingspercentage van vóór de aankondiging, 4%, in zijn aangifte verwerkt. De Belastingdienst wordt geheel in het ongelijk gesteld.

Tip: Mogelijk speelt bij u ook een verhoging van een bijtellingspercentage waar u geen rekening mee kon en hoefde te houden bij bestelling van een zakelijke auto die ook privé mag worden gebruikt.  Met deze uitspraak zijn er aanknopingspunten om hiertegen bezwaar te maken.

Tosti en vier broodjes leiden tot ontslag op staande voet

Tosti en vier broodjes leiden tot ontslag op staande voet

21 aug.

Een werkneemster die zeven jaar bij dezelfde baas werkt, wordt erop betrapt dat ze in drie weken een tosti en vier broodjes  (ei, filet, kaas en kroket) in het bedrijfsrestaurant heeft gegeten zonder af te rekenen. Direct na afronding van het onderzoek van alle camerabeelden en kassaverslagen is ze op staande voet ontslagen. Hoe oordeelt de rechter?

Dringende reden
In de brief waarin de werkgever het ontslag op staande voet bevestigt aan de werkneemster, wordt als dringende reden aangevoerd ze producten heeft genuttigd waarvoor ze niet heeft betaald.

De werkneemster betwist dat. Ze stelt dat ze de producten deels later heeft afgerekend. Dat gebeurde volgens haar wel vaker. Over de tosti heeft de werkneemster voor de rechter verklaard dat zij wilde testen of de tosti vanwege een andere bereidingswijze goed was. Dat was een gebruikelijke gang van zaken. De werkgever heeft dit betwist.

De rechter volgt de werknemer niet in haar stelling, omdat zij niet nader heeft onderbouwd waaruit blijkt dat – in afwijking van de strenge regels bij de werkgever – dit een gebruikelijke gang van zaken was.

Dat de overige broodjes op een andere datum zijn afgerekend blijkt niet uit overgelegde betalingsafschriften. Voor de rechter heeft de werkneemster aangevoerd dat zij in de veronderstelling was dat zij alles had afgerekend.

De rechter overweegt dat indien de werkneemster onbewust producten niet heeft afgerekend, dit voor haar risico komt. Ondanks de strenge regels die bij de werkgever gelden – waarbij onder andere producten voor eigen gebruik direct bij een collega moeten worden afgerekend – heeft de werkneemster dit niet opgevolgd. De werkneemster heeft daarover aangevoerd dat het later afrekenen van producten de gebruikelijke gang van zaken was, maar zij heeft dit niet nader onderbouwd. De werkneemster was op de hoogte van de regels en is enkele maanden geleden door haar voormalige manager via een bericht in de WhatsAppgroep nogmaals gewezen op de wijze waarop producten voor eigen gebruik moeten worden afgerekend. Daarnaast blijkt hieruit dat de strenge regels van de werkgever niet voor niets gelden. Ook daarmee wordt voorkomen dat werknemers ‘vergeten’ voor hun producten te betalen.

Conclusie
De conclusie is dat het ontslag op staande voet stand houdt.

Tip: Zorg dat uw bedrijfsregels over het gebruik en het afrekenen van producten in uw bedrijfsrestaurant of kantine (of shop) helder en bekend zijn bij alle werknemers. Communiceer er ook regelmatig over. Dan kunt u bij overtreding van de regels streng optreden.

Autoritten naar personal trainer zakelijk?

Autoritten naar personal trainer zakelijk?

16 aug.

Een accountmanager rijdt in een auto van de zaak. Voor de auto is een verklaring geen privégebruik afgegeven. De kilometeradministratie vermeldt 198 kilometer bezoek restaurant en 598 kilometer bezoek personal trainer als zakelijke ritten. Volgens de Belastingdienst is dat samen meer dan 500 kilometer privé, dus bijtelling. Hoe oordeelt de rechter?

Ritten naar restaurant
Volgens de rittenregistratie is de accountmanager twee maal zakelijk naar een restaurant in een andere plaats gereisd. De eerste keer heeft hij met zijn vriendin geluncht en zakelijke onderwerpen besproken. De tweede keer heeft hij met zijn stiefdochter zijn vriendin opgehaald en zijn ze samen gaan dineren. Tijdens het diner zijn zakelijke kwesties besproken, zoals werkzaamheden die het bedrijf van de accountmanager zou kunnen uitvoeren voor de onderneming van de stiefdochter.

Volgens de rechter heeft de accountmanager niet overtuigend aangetoond dat de autoritten als zakelijk moeten worden aangemerkt. Hij is naar de andere plaats gereisd om daar te eten met zijn vriendin en stiefdochter en om kleding te kopen. Dat zijn onmiskenbaar privédoeleinden. Dat er ook zakelijke onderwerpen zijn besproken, valt niet uit te sluiten, maar niet gebleken is dat het gesprek een zodanig zakelijk karakter had dat de ritten als gemengd of zakelijk moeten worden aangemerkt. Dus zijn de ritten volgens de rechter privéritten.

Ritten naar fitness onder begeleiding van een personal trainer
De accountmanager stelt dat het voor zijn werk, waarbij hij veel zit, noodzakelijk is om aan zijn fysieke welzijn te werken. Hij heeft namelijk rugklachten als gevolg van een skiongeluk. Bovendien wordt bedrijfsfitness ook als zakelijk beschouwd, zo blijkt uit de fiscale vrijstelling daarvoor. En zijn personal trainer is een klant. Ze bespreken elke fitnesssessie zakelijke onderwerpen.

Wederom is de rechter van oordeel dat de accountmanager niet overtuigend heeft aangetoond dat de autoritten naar en van deze fitnesssessies als zakelijk moeten worden aangemerkt. Het privéelement overheerst, aangezien de fitnesssessies goed zijn voor het algemeen welbevinden. Als de fitnesssessies al een gemengd zakelijk en privékarakter hebben, dan nog is geen sprake van autoritten die niet zouden zijn gemaakt door iemand die wat inkomen, vermogen en gezin betreft in dezelfde omstandigheden verkeert als de accountmanager, maar die niet een vergelijkbare dienstbetrekking vervult. Ook in dat geval zouden de ritten dus niet als zakelijk worden aangemerkt. Dus ook deze ritten gelden als privéritten.

Let op: De bijtelling wegens privégebruik die u met een sluitende kilometeradministratie met minder dan 500 privékilometers kunt voorkomen, is geen loterij zonder nieten. In dit geval moest de accountmanager 25% boete betalen over de extra belasting. Gelukkig verminderde de rechter deze tot 10% omdat de procedure onredelijk lang had geduurd.

Ontslag in proeftijd toegestaan?

Ontslag in proeftijd toegestaan?

14 aug.

Op 14 november 2024 tekent een medewerkster een overeenkomst om op 1 januari 2025 bij een kinderopvangorganisatie in dienst te treden voor een jaar met een proeftijd van twee maanden. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Kinderopvang van toepassing. Op bijna de laatste dag van de proeftijd zegt de werkgever de arbeidsovereenkomst op. De medewerkster vraagt de rechter het ontslag te vernietigen.

Waar gaat het om?
Volgens de medewerkster is het proeftijdbeding in de arbeidsovereenkomst nietig. Ze kon niet aan het proeftijdbeding gehouden worden, omdat op het moment dat daar feitelijk uitvoering aan is gegeven de looptijd van de CAO (2024) was geëindigd en de onderhandelingen over een nieuwe CAO (2025) nog niet waren afgerond. Dat was immers pas het geval in april 2025.

Overwegingen rechter
De rechter volgt de medewerkster niet.

Bij de beantwoording van de vraag of de proeftijd van twee maanden geldig is, neemt de rechter als vertrekpunt het moment waarop partijen de arbeidsovereenkomst hebben getekend: op 14 november 2024. Op dat moment is de CAO 2024 op de arbeidsovereenkomst van toepassing. En daarin wordt een proeftijd van twee maanden bij een tijdelijk contract van meer dan 6 maanden tot 2 jaar toegestaan. De CAO (2025) is met terugwerkende kracht op 1 januari 2025 ingegaan. Ook deze CAO staat een proeftijd van twee maanden toe.

De werkgever heeft ook niet in strijd gehandeld met goed werkgeverschap. Sinds 2012 geldt in de sector een bestendig gebruik om in arbeidsovereenkomsten een proeftijdbeding van twee maanden te hanteren. Beide partijen zijn hiervan op de hoogte. De medewerkster heeft namelijk een eigen onderneming in de kinderopvang en was gewend om met deze bepaling te werken.

De wijze waarop afscheid is genomen van de medewerkster, op vrijwel de laatste dag van de proeftijd, verdient niet de schoonheidsprijs als ze daar niet op zou zijn voorbereid. Maar dit is onvoldoende om een opzegging tijdens de proeftijd als ongeldig te bestempelen. Het idee van een proeftijd is namelijk dat je een arbeidsovereenkomst zonder nadere opgave van redenen moet kunnen beëindigen.

Er gold dus een proeftijd van twee maanden. De arbeidsovereenkomst is binnen die periode opgezegd en deze opzegging is geldig.

Let op: Het lijkt erop dat vooral boosheid over haar plotselinge ontslag de medewerkster ertoe heeft gebracht een rechtszaak te starten. De overwegingen van de rechter laten zien dat het eigenlijk een kansloze missie was.

Rente familielening te hoog

Rente familielening te hoog

10 aug.

Man en vrouw lenen van haar vader € 350.000 voor de aankoop en verbouwing van hun eigen woning. Het is een annuïtaire geldlening met een looptijd van 30 jaar zonder hypothecaire zekerheid. De rente op de lening is (in 2018) 7,3 % per jaar voor een rentevaste periode van vijf jaar. De Belastingdienst corrigeert de aftrek van de rente, omdat deze te hoog zou zijn.

Volgens de Belastingdienst is een jaarrente van 7,3% onzakelijk hoog en moet worden uitgegaan van een aftrekbare rente van 2,75%. De zakelijkheid van de rente moet getoetst worden op het moment dat de overeenkomst voor de familielening is getekend. De bankrente lag toen rond de 2,15% zonder opslag voor een lening/woningwaarde-verhouding van 84%. De Belastingdienst heeft dit percentage verhoogd naar 2,75% omdat het echtpaar geen hypothecaire zekerheid op de lening heeft verstrekt.

Overwegingen rechter
De bewijslast omtrent de zakelijkheid van het overeengekomen rentepercentage ligt bij het echtpaar omdat het een geclaimde aftrekpost betreft. Het echtpaar moet dus aannemelijk maken dat niet-verbonden personen onder dezelfde omstandigheden een zelfde rente, of in ieder geval een rente hoger dan door de Belastingdienst in aftrek is toegestaan, zouden zijn overeengekomen.

Het echtpaar heeft niet aan deze bewijslast voldaan. De rechter volgt de Belastingdienst dat de lening het best vergelijkbaar is met een dertigjarige annuïtaire bankfinanciering voor de aankoop van een woning met een vijf jaar vaste renteperiode. De Belastingdienst heeft aannemelijk gemaakt dat – afgezien van het ontbreken van hypothecaire zekerheid – een niet-verbonden persoon de lening zou hebben verstrekt tegen een rente van 2,15%. De Belastingdienst heeft op dit percentage een opslag toegepast van 60 basispunten omdat er op de lening geen hypothecaire zekerheid is verstrekt.

Het echtpaar heeft niet aannemelijk gemaakt dat een hogere opslag zou moeten worden toegepast. Het heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat een rentepercentage op de lening van meer dan 2,75% zakelijk is.

Conclusie
De Belastingdienst heeft de rente-aftrek terecht gecorrigeerd.

Let op: Transacties tussen verbonden personen met per saldo fiscaal voordeel kunnen rekenen op een warme belangstelling van de Belastingdienst. Laat u daarom tevoren goed adviseren over onder meer de vastlegging, de voorwaarden en de wijze van onderbouwing richting Belastingdienst.

Weer eens te laat: ontslag op staande voet

Weer eens te laat: ontslag op staande voet

7 aug.

Een logistiek medewerker op een drukkerij komt herhaaldelijk te laat. Ook gaat hij regelmatig eerder naar huis. Daarop wordt hij door de werkgever aangesproken, inclusief een officiële waarschuwing, maar veel effect heeft dat niet. Op enig moment vraagt hij, omdat hij wil gaan emigreren, aan de directeur een vaststellingsovereenkomst te laten maken. Drie uur na dat gesprek bedenkt hij zich en doet vervolgens alsof hij een hartaanval krijgt. De directeur is het zat en ontslaat de medewerker op staande voet.

De bevestigingsbrief van het ontslag op staande voet
De werkgever omschrijft in de bevestigingsbrief de dringende reden(en) voor het ontslag. En daar gaat het mis.

Hierbij deel ik u mee dat u per direct op staande voet wordt ontslagen. De dringende reden voor dit ontslag is als volgt:

  • Gisteren heb je wederom herhaaldelijk de werktijden niet nageleefd.
  • Je bent aangesproken op je werkethiek en houding, maar je hebt nagelaten je gedrag aan te passen. Deze gesprekken zijn inmiddels intensief een aantal weken gaande. In deze weken hebben er 5 persoonlijke gesprekken met je plaatsgevonden en je beloofde beterschap. Tevens is er dagelijks door ondergetekende en collega's met je gesproken dat je aan je werk moet gaan en niet met privé-dingen bezig moet zijn.
  • Je houdt meerdere collega's structureel van hun werk door hen ongevraagde persoonlijke adviezen te geven die veel tijd vergen, hetgeen storend is voor de werkprocessen, dit is op dit moment van dagelijkse aard. Inmiddels vinden collega's het niet prettig meer om met je samen te werken en voelen zich zelfs geïntimideerd.
  • Gisteren kwam je bij mij en vroeg mij je arbeidsovereenkomst te beëindigen. Reden hiervoor is dat je op korte termijn wil emigreren. Ik vroeg je of je dit zeker wist en dit beaamde je, hierop heb ik je mondeling akkoord gegeven en beide zouden we de wettelijke opzegtermijn respecteren. Hiervoor zouden we een vaststellingsovereenkomst opstellen en je laatste werkdag zou 28 februari zijn. Je was me hier dankbaar voor gaf je aan. Ik heb direct hierna de administratie opdracht gegeven de vaststellingsovereenkomst op te stellen. Drie uur later kwam je bij me en wilde toch bij het bedrijf werkzaam blijven en kwam je terug op dit besluit en was ook niet meer voor rede vatbaar.
  • Vervolgens heb je in het bijzijn van verschillende collega's een hartaanval gefaket, wat voor onrust en verwarring op de werkvloer heeft gezorgd. Deze gedragingen zijn onacceptabel en worden door ons beschouwd als ernstige schendingen van de arbeidsverhoudingen. Je gedrag heeft niet alleen de dagelijkse bedrijfsvoering ernstig verstoord, maar ook het vertrouwen dat wij in je moeten kunnen stellen als werknemer onherstelbaar beschadigd.

Op grond van het Burgerlijk Wetboek achten wij het niet langer mogelijk de arbeidsovereenkomst voort te zetten, zelfs niet tijdelijk. Daarom word je per direct ontslagen. 

Oordeel rechter
Uit de ontslagbrief volgt dat alle genoemde omstandigheden tezamen hebben geleid tot het ontslag op staande voet. De werkgever heeft ter zitting ook bevestigd dat het gedrag van de medewerker op de bewuste dag de druppel was die de emmer deed overlopen.

Van een voldoende dringende reden kan sprake zijn indien slechts een deel van de in de ontslagbrief genoemde ontslagredenen komt vast te staan, maar alleen dán, als (1) het wel bewezen gedeelte op zichzelf als een dringende reden kan worden beschouwd, (2) de werkgever heeft gesteld en ook aannemelijk is dat hij de werknemer ook zou hebben ontslagen als hij daarvoor alleen die wel bewezen grond zou hebben gehad, en (3) dat voor de werknemer bij de aanzegging duidelijk moet zijn geweest.

Omdat de werkgever juist heeft benadrukt dat een combinatie/samenhang van gedragingen van de medewerker tot het ontslag op staande voet heeft geleid, wordt niet voldaan aan het tweede criterium.

Dit betekent dat alle aan de medewerker verweten gedragingen moeten worden betrokken bij de vraag of sprake is van een dringende reden. De rechter oordeelt hierover als volgt.

Het afhouden van collega’s van hun werk door ongevraagde persoonlijke adviezen te geven en het vragen om een vaststellingsovereenkomst en het daarop later terugkomen zijn niet aan te merken als dringende redenen als gevolg waarvan van de werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.

Daarom is het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig gegeven. De medewerker heeft dus recht op nabetaling van salaris.

Afwikkeling zaak
Op verzoek van de werkgever ontbindt de rechter de arbeidsovereenkomst vervolgens alsnog vanwege verwijtbaar handelen of nalaten van de medewerker waardoor van de werkgever niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst voort te laten duren.

Bewezen is namelijk dat de medewerker herhaaldelijk te laat op de werkvloer is verschenen. De werkgever is door het veelvuldig te laat komen in zijn bedrijfsvoering belemmerd. De werkgever moet namelijk op gezette tijden productie draaien en daarvoor moeten er mensen achter de machines staan. Wanneer iemand niet op tijd komt, moet een andere collega dat werk overnemen en wordt het productieproces vertraagd, met als gevolg dat men ook langer moet doorwerken om te leveren wat er aan de klant is beloofd. Daarom kan van de werkgever in redelijkheid niet gevergd worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.

Op grond van de wet is de transitievergoeding niet verschuldigd als het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Als voorbeeld daarvan is bij de parlementaire behandeling al genoemd de situatie waarin de werknemer veelvuldig en zonder gegronde reden te laat op zijn werk verschijnt, hierdoor de bedrijfsvoering wordt belemmerd en de werkgever de werknemer hier al tevergeefs op heeft aangesproken.

Deze situatie doet zich hier voor zodat de medewerker geen recht heeft op een transitievergoeding.

Let op: Als u meer dringende redenen voor ontslag op staande voet hebt en in de bevestigingsbrief noemt, moeten ze elk voor zich bewezen zijn en voldoende reden zijn voor dat ontslag. Dit moet de medewerker ook duidelijk zijn. Noemt u in zo’n reeks een reden die ‘te licht’ is, dan maakt die het ontslag niet rechtsgeldig.

Bestaat huis uit twee woningen?

Bestaat huis uit twee woningen?

2 aug.

Een particulier heeft een huis bestaande uit drie verdiepingen (souterrain, begane grond en eerste verdieping). Aan de buitenzijde is één toegangsdeur. De eerste verdieping is bereikbaar via een centrale opgang in de woning en heeft binnen een eigen toegangsdeur, een eigen keuken, badkamer, woonkamer en slaapkamer. De particulier woont beneden. De eerste verdieping wordt telkens voor enkele dagen aan toeristen verhuurd. Hoe werkt dit fiscaal?

Standpunt particulier
In zijn aangifte heeft de particulier 70% van de WOZ-waarde van de woning aangegeven in box 1 en de overige 30% van de WOZ-waarde in box 3. In de aangifte zijn geen inkomsten uit de tijdelijke verhuur opgenomen.

Standpunt Belastingdienst
De Belastingdienst heeft bij de aanslagregeling, in afwijking van de aangifte, € 51.680 aan inkomsten uit tijdelijke verhuur van de eigen woning in aanmerking genomen.

De rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de eerste verdieping van de woning deel uitmaakt van de eigen woning. Alle drie de verdiepingen van de woning behoren immers kadastraal tot dezelfde onroerende zaak die de particulier in zijn geheel anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking stond.

Dat de particulier de eerste verdieping van de woning niet zelf bewoond heeft, maakt niet dat deze hem niet anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking stond. Hij kon namelijk zelf bepalen of hij de verdieping al dan niet voor een bepaalde (korte) periode verhuurde of zelf in gebruik nam. Een daadwerkelijk gebruik of functioneren als hoofdverblijf wordt door de wet voor de kwalificatie eigen woning niet vereist. De omstandigheid dat de eerste verdieping van de woning zodanig is ingericht dat deze als afzonderlijke woonruimte gebruikt kan worden, maakt het voorgaande niet anders.

Er is hier sprake van tijdelijke terbeschikkingstelling van een deel van de eigen woning aan derden. De wettelijke regeling houdt in dat naast het huurwaardeforfait voor de gehele woning 70% van de voordelen uit de verhuur belastbaar zijn. De Belastingdienst heeft de inkomsten uit het ter beschikking stellen van de eerste verdieping van de woning terecht gecorrigeerd.

Het gerechtshof in hoger beroep
In hoger beroep stelt de particulier dat de onroerende zaak weliswaar uit één gebouw bestaat, maar dat er zich twee zelfstandige woningen bevinden. Eén van deze woningen is bij hem duurzaam als hoofdverblijf in gebruik en de tweede kan dan niet ook eigen woning zijn.

Het Hof kijkt op de eerste plaats naar de aard en inrichting van het gebouw. Daarvoor is bepalend of een bouwwerk naar zijn bedoeling oorspronkelijk gebouwd is als (één) woning (of als twee woningen). Het uiterlijk van het gebouw is dat van een klassiek herenhuis zoals dat ter plaatse veel voorkomt. Aan de buitenzijde zit een voordeur die als entree dient en aan de binnenzijde bestaat het gebouw uit een souterrain, een bel-etage en een verdieping. Deze bouwsoort wijst erop dat het gebouw naar zijn aard en inrichting bedoeld is om als één woning te dienen. Dit is dus anders dan een gebouw dat van meet af aan gebouwd is als appartementencomplex met een portiek en verschillende bouwlagen waarin zich naar bedoeld is zelfstandige woningen bevinden.

Van belang is verder dat bij de civielrechtelijke leveringsakte een gebouw met één woning bestaande uit de drie reeds benoemde woonlagen is geleverd en dat de eigendom van het gebouw dus niet in twee delen op belanghebbende is overgegaan. Er is dan ook geen sprake van een kadastrale splitsing. Een kadastrale splitsing kan een aanwijzing zijn dat de onroerende zaak uit meerdere zelfstandige woningen bestaat, nu daarvoor een verregaande bouwkundige splitsing vereist is. Hier behoort de eerste verdieping echter kadastraal tot dezelfde onroerende zaak als het souterrain en de bel-etage.

De stand van zaken is dus dat het gebouw vanuit historisch oogpunt uit één woning bestaat, civielrechtelijk als één woning is geleverd en één kadastraal object vormt, zodat het vermoeden gerechtvaardigd is dat sprake is van niet meer dan één woning.

De vraag is of dit anders wordt doordat de inrichting van de woning geschikt is gemaakt voor zelfstandige verhuur van een deel. Alhoewel de eerste verdieping diverse eigen voorzieningen kent (zoals een keuken en badkamer) en vanuit de hal over een af te sluiten deur beschikt, brengt dit niet zonder meer mee dat de eerste verdieping dan als een zelfstandige woning aangemerkt kan worden. De aanpassingen die de particulier aan de onroerende zaak heeft gedaan, om een gedeelte van de onroerende zaak geschikt te maken voor verhuur, zijn niet bouwkundig van aard. In wezen is alleen voorzien in een kookgelegenheid en een extra deur met een slot. Naar het oordeel van het Hof is dat onvoldoende om de eerste verdieping als woning te scheiden van de begane grond en het souterrain.

Het Hof oordeelt dat het souterrain, de bel-etage en de eerste verdieping tezamen één woning vormen.

De Belastingdienst heeft terecht 70 procent van de huurinkomsten tot het inkomen uit werk en woning gerekend.

Let op: De particulier in deze zaak ontving forse inkomsten uit de tijdelijke verhuur van de eerste etage van zijn woning aan toeristen. Zijn poging om deze gunstiger te laten belasten is begrijpelijk, maar fiscale regels volgen de feiten. Het huis bestond niet uit twee echte woningen.

Bedrijfsbarbecue en loonheffingen

Bedrijfsbarbecue en loonheffingen

31 jul.

Als een werkgever voor zijn werknemers een barbecue organiseert, kan dat fiscale gevolgen hebben voor de werknemers. In een handreiking geeft de Belastingdienst twee voorbeelden, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen een barbecue op de werkplek en op een externe locatie.

Voorbeeld
Een werkgever organiseert een barbecue voor zijn werknemers. De partners van de werknemers zijn ook uitgenodigd. In totaal komen 60 mensen. De werkgever maakt de volgende kosten:

  • Barbecue en drank: € 1.500
  • Optreden artiest: € 1.200

Op de werkplek
Als de barbecue op de werkplek plaatsvindt, geldt de volgende waardering voor de onderdelen van de barbecue:

  • Verstrekte consumpties: nihil
  • Optreden: nihil
  • Verstrekte maaltijden: € 3,95 per werknemer of partner van de werknemer

De werkgever kan ervoor kiezen € 3,95 tot het loon van de werknemer te rekenen. Als de werknemer zijn partner meeneemt, moet de werkgever € 3,95 x 2 = € 7,90 tot het loon van de werknemer rekenen.

De werkgever kan er ook voor kiezen het loon aan te wijzen als eindheffingsloon werkkostenregeling en onder de vrije ruimte te brengen. Er geldt geen gerichte vrijstelling. In totaal kan de werkgever het volgende bedrag aanwijzen: € 3,95 x 60 personen = € 237. Bij overschrijding van de vrije ruimte betaalt de werkgever 80% eindheffing.

Externe locatie
Als de barbecue op een externe locatie plaatsvindt, geldt de volgende waardering voor de onderdelen van de barbecue:

  • Consumpties en maaltijden: € 25 (€ 1.500 / 60) per werknemer of partner van de werknemer
  • Optreden: € 20 (€ 1.200 / 60) per werknemer of partner van de werknemer
  • Totaal dus: € 45 per werknemer of partner van de werknemer

De werkgever kan ervoor kiezen € 45 te rekenen tot het loon van de werknemer. Als de werknemer zijn partner meeneemt, moet de werkgever € 45 x 2 = € 90 tot het loon van de werknemer rekenen.

De werkgever kan er ook voor kiezen het loon aan te wijzen als eindheffingsloon werkkostenregeling en onder de vrije ruimte te brengen. Er geldt geen gerichte vrijstelling. In totaal moet de werkgever het volgende bedrag aanwijzen:

  • Consumpties en maaltijden: € 1.500
  • Optreden artiest: € 1.200
  • Totaal: € 2.700

Bij overschrijding van de vrije ruimte betaalt de werkgever 80% eindheffing.

Neem nu contact met ons op en ontvang als nieuwe cliënt vier uur gratis business coaching

ter waarde van 1.000 euro

Klik hier en claim direct jouw sessies

Over NEW Financials

Wij ondernemen samen met jou als ondernemer. Doordat wij zorgdragen voor jouw financiële, fiscale en HR zaken, kun jij je richten op de dingen waar je goed in bent en die geld opleveren.

Waarom wij?

  • Innovatief - Flexibel - Informeel
  • Persoonlijke en betrokken aanpak
  • Zeer scherpe, transparante prijs
  • Effectieve coaching en mentoring
  • Wij begrijpen jou als ondernemer

Contactinformatie

NEW Financials
Gerrit van der Veenstraat 112-HS
1077 EN Amsterdam
tel: 020 442 1170

info@newfinancials.nl

New Financials © 2016

  • Disclaimer
  • Cookie statement
  • Sitemap
  • Algemene voorwaarden
Site by eResults
  • Home
  • Diensten
    • Online boekhouding
    • Belastingaangiften
    • Salarisadministratie
    • Jaarrekeningen
    • Basisadministratie
    • Starterspakket MKB
    • Financiële rapportages
    • Werken bij jou op locatie
  • Abonnementen
    • Brons
    • Zilver
    • Goud
    • Platinum
  • Over ons
  • Nieuws
  • Contact
  • Jouw dashboard