Wij zijn telefonisch bereikbaar op +31 20 442 1170

  • Home
  • Diensten
    • Online boekhouding
    • Belastingaangiften
    • Salarisadministratie
    • Jaarrekeningen
    • Basisadministratie
    • Starterspakket MKB
    • Financiële rapportages
    • Werken bij jou op locatie
  • Abonnementen
    • Brons
    • Zilver
    • Goud
    • Platinum
  • Over ons
  • Nieuws
  • Contact
  • Jouw dashboard
Nieuws & Tips die Tijd & Geld opleveren
Evaluatie gebruikelijk loonregeling DGA’s

Evaluatie gebruikelijk loonregeling DGA’s

13 jul.

Er is een rapport van SEO Economisch Onderzoek verschenen met de resultaten van een onderzoek naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van de gebruikelijk loonregeling voor de dga’s. Leidt deze wel tot een voldoende bijdrage aan de belastinginkomsten? Uit het rapport blijkt dat de belastbare loonsom van dga’s circa 4 miljard lager is dan verwacht. Hierover zijn onlangs Kamervragen beantwoord.

Evaluatie gebruikelijk loonregeling
De gebruikelijkloonregeling is ingevoerd om te voorkomen dat dga’s geen loon ontvangen van de vennootschap waarvoor zij werken en waarin zij een aanmerkelijk belang bezitten. Dit loon dient een nauwkeurige benadering te zijn van het loon dat past bij de werkzaamheden van de dga. In het onderzoek is de gebruikelijkloonregeling geëvalueerd op doeltreffendheid en doelmatigheid.

Geconcludeerd is dat de gebruikelijkloonregeling doelmatig is omdat er geen beleidsalternatieven zijn gevonden die potentieel doelmatiger zijn dan de huidige gebruikelijkloonregeling. Dat is een belangrijke constatering.

Daarnaast is geconcludeerd dat de regeling deels doeltreffend is. SEO heeft de mate van doeltreffendheid daarbij getracht te kwantificeren. Daarbij gaat het niet zozeer om absolute bedragen, maar meer om percentages. Daarvoor is eerst een theoretisch maximale loonsom berekend: dat is in het geval dat het gebruikelijk loon van dga’s in alle gevallen aan de wettelijke eisen voldoet. Dit theoretisch bepaalde gebruikelijk loon is basis van een loonvergelijking berekend op basis van de lonen van de meest verdienende werknemers van alle Nederlandse bedrijven in 2023. Op deze manier is het loon van een dga overeenkomstig met de ‘meest vergelijkbare dienstbetrekking’ bepaald.

Dit theoretisch berekende gebruikelijk loon (opgeteld € 26,2 miljard) is vergeleken met het werkelijk gebruikelijk loon van dga’s in 2023 werkzaam in een vennootschap met minstens drie medewerkers. Het blijkt dan dat in werkelijkheid naar schatting 80% van de theoretisch bepaalde maximale loonsom gerealiseerd wordt (dus 80% van de € 26,2 miljard).

De onderzoekers van SEO onderstrepen dat een situatie waarin alle gebruikers een regeling volledig naleven in de praktijk nooit voorkomt. Ergo, 100% doeltreffendheid van de gebruikelijkloonregeling – en dus een loonsom van € 26,2 miljard met betrekking tot dga’s in 2023 - is niet realistisch. Het is dus de vraag of hier belastinginkomsten worden misgelopen. 

Aanzienlijk deel DGA’s onder het wettelijk normbedrag
Uit de evaluatie blijkt inderdaad dat een aanzienlijk deel (ongeveer 40%) van de dga’s onder de ondergrens van het wettelijk normbedrag zit. Dat komt in de eerste plaats door het feit dat van de dga’s met een loon onder de ondergrens bijna 90% een startende onderneming (in de afgelopen drie jaar gestart) heeft en tegelijkertijd 75% in deeltijd werkt (<36 uur). Daarmee is niet gezegd dat een dga zonder meer een loon onder de (ondergrens van) het wettelijk normbedrag in aanmerking mag nemen in geval sprake is van deeltijdwerk of van een startende onderneming. De dga moet voor de Belastingdienst kunnen aantonen dat het in aanmerking genomen loon past bij de situatie van de dga. Een startende onderneming of deeltijdwerk kan echter wel aanleiding geven voor het in aanmerking nemen van een lager loon dan (de ondergrens van) het wettelijke normbedrag. Het omvangrijke aandeel deeltijders valt deels te verklaren omdat zij ook elders werkzaamheden kunnen verrichten. Bij dga’s waarvoor dit niet geldt, is er waarschijnlijk sprake van strategisch gedrag, van de wens om discussie met de Belastingdienst te voorkomen of van onwetendheid over de werking van de regeling.

Beoordelen gebruikelijk loon
Het beoordelen dan wel het inschatten van het gebruikelijke loon is per definitie lastiger dan bijvoorbeeld het bepalen van de waarde van een eigen woning of ander onroerend goed. Het is daarmee een gegeven dat het gebruikelijk loon arbeidsintensiever is dan andere waarderingen die als grondslag voor de belastingheffing worden gebruikt.

In het rapport worden uiteindelijk drie beleidsopties benoemd ter verbetering van de doeltreffendheid. Een van die beleidsopties is het ontwikkelen van een waarderingsmethode voor het gebruikelijk loon om belastingplichtigen en de Belastingdienst te helpen aan een nauwkeurige invulling van dat gebruikelijk loon. Een andere beleidsoptie is uitbreiding dan wel verbetering van de handhaving door de Belastingdienst. Een derde beleidsoptie die wordt benoemd, is een gerichte verhoging van het normbedrag (€ 56.000 in 2025) op basis van de loonsom.

Een doeltreffendheid van honderd procent is in de praktijk niet haalbaar. Er wordt vervolgonderzoek gedaan naar de haalbaarheid van de beleidsopties. De uitkomsten van dit onderzoek worden voor Prinsjesdag verwacht en vormen een voorbereiding voor een toekomstige kabinetsreactie.

Tip: Wilt u het rapport zelf lezen? U vindt het hier.

Krijgt u een levensverzekering geschonken?

Krijgt u een levensverzekering geschonken?

10 jul.

Bij een levensverzekering wordt een bedrag uitgekeerd na een vooraf afgesproken gebeurtenis, zoals het bereiken van de einddatum of het overlijden van de verzekerde. Wat veel mensen niet weten, is dat het mogelijk is om een levensverzekering geschonken te krijgen of als begunstigde een uitkering te ontvangen. Maar wat betekent dit fiscaal gezien?

Een levensverzekering is altijd gekoppeld aan het leven van een specifiek persoon: de verzekerde. De verzekeringnemer is degene die de verzekering afsluit, en dat kan dezelfde persoon zijn als de verzekerde, maar ook iemand anders. De verzekeringnemer wijst 1 of meerdere begunstigden aan die de uitkering ontvangen.

De begunstigde kan een partner, kind, erfgenaam of een willekeurig ander persoon zijn. Wordt de begunstiging niet specifiek geregeld? Dan geldt de standaardvolgorde van begunstiging:

  1. De verzekeringnemer
  2. De echtgenoot of geregistreerde partner van de verzekeringnemer
  3. De kinderen van de verzekeringnemer
  4. De erfgenamen van de verzekeringnemer

Schenkbelasting bij overdracht of uitkering

Wordt u als begunstigde aangewezen en ontvangt u een uitkering uit de levensverzekering? Of krijgt u de levensverzekering (of een aandeel daarin) geschonken zonder daar iets voor te betalen? Dan kan dit schenkbelasting tot gevolg hebben.

Bij het schenken van een levensverzekering wordt u als ontvanger de nieuwe verzekeringnemer. Dit wordt fiscaal gezien als een schenking, tenzij sprake is van een commerciële overdracht. De Belastingdienst kijkt naar de waarde van de verzekering op het moment van schenking. Of u daadwerkelijk schenkbelasting moet betalen, hangt af van:

  • de relatie tot de schenker (bijvoorbeeld ouder, partner of een derde)
  • de waarde van de schenking
  • de vrijstellingen die voor u gelden
  • het type levensverzekering (bijvoorbeeld een kapitaalverzekering of een lijfrente)

Krijgt u te maken met een geschonken levensverzekering of ontvangt u een uitkering als begunstigde? Let dan op de mogelijke schenkbelasting en zorg dat alles juridisch en fiscaal goed wordt vastgelegd.

Tip: Kijk op de vernieuwde pagina Ik krijg een levensverzekering of een uitkering uit een levensverzekering geschonken op de internetsite van de Belastingdienst. Daarin vindt u een uitwerking van de verschillende soorten levensverzekeringen en uitkeringen. Het type levensverzekering of uitkering bepaalt of u schenkbelasting bent verschuldigd.

Aanvragen subsidie praktijkleren

Aanvragen subsidie praktijkleren

5 jul.

Wilt u als werkgever een praktijk- of werkleerplaats aanbieden zodat mensen beter voorbereid zijn op de arbeidsmarkt? De Subsidieregeling praktijkleren is een tegemoetkoming voor de kosten die u maakt voor de begeleiding van een leerling of student. Ook de loon- of begeleidingskosten van een promovendus of technologisch ontwerper in opleiding (toio) komen voor subsidie in aanmerking.

Maximum bedrag
De subsidie is maximaal € 2.700 per gerealiseerde praktijk- of werkleerplaats. RVO neemt alle op tijd ingediende aanvragen in behandeling. Als er meer subsidie wordt aangevraagd dan beschikbaar is in een onderwijscategorie, dan wordt het budget evenredig verdeeld over de ingediende aanvragen in die categorie.

Doel
Het doel van de regeling is beter opgeleid personeel dat beter voorbereid is op de arbeidsmarkt. De Subsidieregeling praktijkleren richt zich vooral op:

  • studenten die een opleiding volgen in een sector en waar een tekort ontstaat aan gekwalificeerd personeel;
  • wetenschappelijk personeel, dat onmisbaar is voor de Nederlandse kenniseconomie;
  • kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt voor wie toegang tot de arbeidsmarkt een probleem is.

Tijdlijn van het proces van de Subsidieregeling praktijkleren
Onderstaande tijdlijn geeft u een globaal overzicht van het proces van de regeling.

  • van april tot en met augustus: aanvrager bereidt zich voor op indiening
  • van juni tot en met 17 september 17:00 uur: aanvrager of intermediair dient de aanvraag in
  • van augustus tot en met december: RVO beoordeelt de aanvragen
  • uiterlijk 30 december: RVO zet het besluit klaar in het aanvraagportaal
  • uiterlijk 30 december: RVO betaalt subsidie uit
  • van januari tot en met oktober: RVO voert controles uit

Voorwaarden
Niet elke opleiding, onderwijsvorm of leerweg komt in aanmerking. De voorwaarden om voor subsidie in aanmerking te komen, verschillen per onderwijscategorie. Lees de voorwaarden per onderwijscategorie.

  • https://www.rvo.nl/subsidies-financiering/praktijkleren/voorwaarden-mbo
  • https://www.rvo.nl/subsidies-financiering/praktijkleren/voorwaarden-vmbo
  • https://www.rvo.nl/subsidies-financiering/praktijkleren/voorwaarden-hbo
  • https://www.rvo.nl/subsidies-financiering/praktijkleren/voorwaarden-promovendi-toios
  • https://www.rvo.nl/subsidies-financiering/praktijkleren/voorwaarden-praktijkonderwijs
  • https://www.rvo.nl/subsidies-financiering/praktijkleren/voorwaarden-vso

Aanvragen
U kunt tot en met 17 september 2025, 17:00 uur een aanvraag indienen voor het studiejaar 2024-2025. U vraagt de subsidie aan het eind van een school- of studiejaar aan, na afloop van de begeleiding.

Als u zelf de aanvraag heeft ingediend, dan staat de beslissing uiterlijk eind december voor u klaar in het aanvraagportaal. U krijgt hier een notificatiemail van. Heeft een intermediair uw aanvraag ingediend, dan ontvangt de intermediair deze notificatiemail. De intermediair heeft in dat geval inzage in de beslissing.

Is de beslissing positief? Dan krijgt u het bedrag binnen 2 weken op uw bankrekening. U vindt het terug op uw dagafschrift met het zaaknummer van uw aanvraag (PLXXXXXXXX).

Tip: Begeleidt u als leerbedrijf een mbo-student die een opleiding volgt die bijdraagt aan de klimaat- en energietransitie? Dan kunt u voor studiejaar 2025/2026 in aanmerking komen voor extra subsidie. Het doel hiervan is leerbedrijven te stimuleren extra vakmensen voor deze transitie op te leiden. U kunt alleen extra subsidie krijgen als de praktijkleerplaats in aanmerking komt voor de reguliere subsidie praktijkleren. Het aanvragen van deze extra subsidie wordt onderdeel van de reguliere subsidieaanvraag. Uw aanvraag voor studiejaar 2025/2026 kunt u tijdens de openstelling in 2026 indienen. Voor 2025/2026 gaat het om € 7 miljoen. Per volledige leerplaats (40 weken begeleiding) kunt u een extra subsidie van vooralsnog maximaal € 500 krijgen. Het definitieve bedrag wordt berekend op basis van het aantal goedgekeurde aanvragen en het beschikbare budget.

Ondernemers kunnen ook in 2026 SDE++-subsidie aanvragen

Ondernemers kunnen ook in 2026 SDE++-subsidie aanvragen

3 jul.

Ondernemers kunnen ook in 2026 subsidie aanvragen voor de regeling Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie (SDE++) bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Met de subsidie kunnen bedrijven investeren in installaties en technieken die duurzame energie opwekken of de CO2-uitstoot verminderen. Voor de ronde van 2026 is voorlopig € 8 miljard beschikbaar. Dit staat in een kamerbrief van 6 juni over de SDE++.

Niet overhaast indienen
Omdat er eerst onzekerheid was over een vervolg van de SDE++-subsidie in 2026, willen sommige ondernemers misschien haast maken met een aanvraag dit jaar. RVO drukt ondernemers op het hart dat zij beter volgend jaar pas kunnen aanvragen als de voorbereiding van hun project nog niet klaar is. Aanvragen die niet compleet zijn, wijst RVO af.

Veranderingen vanaf 2025
De SDE++-subsidie wordt elk jaar aangepast. Ook vanaf 2025 zijn er enkele wijzigingen. Zo hebben ondernemers voor de meeste installaties en technieken geen vergunning voor een technische bouwactiviteit meer nodig bij de subsidieaanvraag. Deze vergunning is onderdeel van de omgevingsvergunning en gaat bijvoorbeeld over de stevigheid en veiligheid van een gebouw. Nu ondernemers deze vergunning voor de subsidie niet meer hoeven aan te vragen, scheelt dat tijd en kunnen ze projecten sneller starten. Alleen voor windenergieprojecten en bij zonnepanelen op daken blijft deze vergunning verplicht.

CO2-opslag in het buitenland toegestaan
Bedrijven mogen vanaf 2025 ook subsidie aanvragen als zij hun CO2 opslaan in andere landen binnen de EU en in IJsland, Noorwegen en Liechtenstein. De CO2-vermindering blijft wel meetellen voor Nederland. De opslag moet voldoen aan dezelfde technische eisen als in ons land.

Haalbaarheidsstudie verplicht bij kleine zon-PV-projecten
Voor aanvragen voor zonne-energieprojecten met een vermogen kleiner dan 1 megawatt (MW) moeten bedrijven voortaan ook een haalbaarheidsstudie meesturen. Hiermee laten zij zien dat hun plan technisch en financieel haalbaar is. Dit helpt om slechte of onrealistische plannen te voorkomen.

Extra bijlage voor warmteprojecten
Bedrijven die subsidie aanvragen voor warmteprojecten moeten een extra bijlage meesturen. Dit geldt bijvoorbeeld voor warmtenetten. Als zij de warmte verkopen aan een ander bedrijf, dan is een verklaring van dat bedrijf als afnemer nodig. Met dit extra document kan RVO beter beoordelen of het project echt uitvoerbaar is.

Elektriciteitsprijs per kwartier
RVO hanteert voor installaties die duurzame elektriciteit opwekken, vanaf oktober 2025 kwartierprijzen in plaats van uurprijzen. Dit sluit aan bij de manier waarop de Europese elektriciteitsbeurs EPEX de marktprijzen voor elektriciteit vaststelt. RVO gebruikt de kwartierprijzen om periodes met negatieve elektriciteitsprijzen vast te stellen. RVO verrekent deze in de correctiebedragen van de subsidie. Hoe vaker negatieve elektriciteitsprijzen voorkomen, hoe minder subsidie ondernemers krijgen. Op de website van RVO is hierover binnenkort meer informatie te vinden.

Minder subsidie voor groen gas door GvO-waarde
Ondernemers die subsidie krijgen voor een groengasproject uit een aanvraagronde van 2023 of later, moeten rekening houden met een korting. Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) adviseert vanaf 2025 de waarde van Garanties van Oorsprong (GvO) voor groen gas mee te nemen in het correctiebedrag van de subsidie. GvO’s tonen aan dat het gas duurzaam is geproduceerd. Deze certificaten zijn verhandelbaar en dus geld waard. Door het advies van PBL is het aannemelijk dat de waarde van GVO’s ook meetelt in het definitieve correctiebedrag.

Tip: Dit jaar kunnen ondernemers hun aanvragen indienen van 7 oktober tot en met 6 november.

Ontslag op staande voet wegens meenemen lege blikjes

Ontslag op staande voet wegens meenemen lege blikjes

29 jun.

Een keukenhulp bij een restaurant wordt op staande voet ontslagen omdat hij buiten werktijd in het restaurant is geweest en uit het restaurant is vertrokken met enkele tassen lege blikjes. Dit was geconstateerd door de schoonmaker. De keukenhulp berust in het ontslag, maar procedeert over een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, een transitievergoeding en een billijke vergoeding.

Geen dringende reden voor ontslag op staande voet
De werkgever heeft in de ontslagbrief als dringende reden genoemd dat de keukenhulp blikjes die eigendom waren van het restaurant heeft gestolen. Ook het meenemen van lege blikjes uit het restaurant levert volgens de werkgever een dringende reden voor ontslag op staande voet op.

Tussen partijen is in geschil van wie de lege blikjes waren. Volgens de keukenhulp koopt hij tijdens het werk wel eens wat drinken of neemt hij blikjes drinken mee naar het werk. Als de blikjes leeg zijn, verzamelt hij ze in een tas in de keuken om ze eens in de zoveel tijd in te wisselen voor statiegeld.

De werkgever stelt dat het niet logisch is voor de keukenhulp om eigen lege blikjes in het restaurant te bewaren, omdat de werknemers van het restaurant drie maaltijden per dag krijgen en onbeperkt drinken kunnen krijgen. De lege blikjes van het restaurant en van medewerkers werden niet op één vaste plek, maar op meerdere plaatsen in het restaurant bewaard en daardoor kan niet goed vastgesteld worden of alle lege blikjes in het restaurant van de werkgever waren of dat er, onder andere door de keukenhulp , ook ‘eigen’ lege blikjes opgespaard werden.

De keukenhulp heeft tijdens de zitting verder gesteld dat hij de meegenomen lege blikjes heeft ingewisseld voor een statiegeld van in totaal € 2,30. De werkgever heeft de hoogte van deze vergoeding niet weersproken. Het gaat dus om een zogenaamde bagatel; een zaak van zeer geringe waarde, lege blikjes die niet meer bestemd zijn om te verkopen aan klanten van het restaurant.

Zelfs als zou komen vast te staan dat de keukenhulp lege blikjes van de werkgever zonder toestemming uit het restaurant heeft meegenomen, moet de kantonrechter dat afwegen tegen de waarde van deze blikjes, een bedrag van € 2,30 en de overige omstandigheden, waaronder de aard en de duur van de dienstbetrekking en de persoonlijke omstandigheden van de keukenhulp. Deze omstandigheden maken dat het ontslag op staande voet een te verstrekkend middel is en dus onterecht is gegeven.

Gefixeerde schadevergoeding
De werkgever heeft - bij gebreke van een dringende reden - ten onrechte de opzegtermijn niet in acht genomen. Dit betekent dat de werkgever een gefixeerde schadevergoeding is verschuldigd. De verzochte vergoeding wegens onregelmatige opzegging ter hoogte van € 3.467,81 bruto is dan ook toewijsbaar met de wettelijke rente daarover, te rekenen vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.

Transitievergoeding
De werkgever is aan de keukenhulp een transitievergoeding verschuldigd. Dit is door de werkgever alleen en tevergeefs bestreden met de stelling dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de keukenhulp. Daarvan is geen sprake, zo volgt uit het bovenstaande. De transitievergoeding bedraagt € 5.065,37 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.

Billijke vergoeding
Het verzoek van de keukenhulp tot toekenning van een billijke vergoeding wordt toegewezen, omdat hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is. Daarbij wordt opgemerkt dat een ongeldig ontslag op staande voet als ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever moet worden aangemerkt. De rechter kent een billijke vergoeding toe van € 1.000,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de veertiende dag na de rechterlijke beschikking.

Let op: Diefstal van eigendommen van de werkgever is en blijft diefstal. Maar als het gaat om lege blikjes met een statiegeldwaarde van € 2,30 dan spreekt de rechter in combinatie met de overige omstandigheden van deze zaak van een zogenaamde bagatel, die geen dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert.

Bijtelling privégebruik auto advocaat

Bijtelling privégebruik auto advocaat

26 jun.

Een BV least een Mercedes met een catalogusprijs van ruim € 60.000 voor haar directeur-grootaandeelhouder (DGA), een advocaat. Er vindt geen bijtelling plaats. Er is ook geen kilometeradministratie bijgehouden. Na een boekenonderzoek legt de Belastingdienst naheffingsaanslagen met 10% boete op. De DGA gaat naar de rechter.

Bijtelling terecht?
Een auto wordt geacht voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld, tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt. De bewijslast rust in dit geval op de DGA.

De DGA heeft geen rittenadministratie of andere stukken overgelegd, zodat niet te controleren valt voor hoeveel kilometers en met welk doel de auto is gebruikt. Naar het oordeel van de rechter is de DGA er dan ook niet in geslaagd te doen blijken dat de auto door hem voor niet meer dan 500 kilometer per kalenderjaar voor privédoeleinden is gebruikt. Dus wordt de auto geacht voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld en heeft de Belastingdienst de bijtelling terecht in aanmerking genomen.

Ook als de DGA wordt gevolgd in zijn stelling dat de auto niet alleen door hem, maar ook door anderen is gebruikt, bestaat er met de niet onderbouwde en wisselende verklaringen van de DGA en een verklaring van een medewerker, tevens ex-partner van eiser, dat zij de auto in deze periode veel heeft gebruikt, geen uitsluitsel over het gebruik van de auto. Uit de omstandigheden van het geval volgt dan ook niet dat de bijtelling voor het privégebruik voor de auto in redelijkheid niet geheel kon worden toegerekend aan de DGA, die als enig aandeelhouder en bestuurder van de vennootschap de auto zonder verantwoording daarover af te leggen kon gebruiken. De navorderingsgaanslagen zijn niet naar te hoge bedragen opgelegd.

Boete terecht?
De Belastingdienst heeft vergrijpboetes opgelegd omdat het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige te wijten zou zijn dat de aanslag te laag is vastgesteld. Hiervan heeft de Belastingdienst de bewijslast. Met wat de Belastingdienst heeft aangevoerd, is zij hierin naar het oordeel van de rechtbank geslaagd.

De DGA heeft nagelaten een rittenregistratie van de auto bij te houden. Dat niet is gebleken dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 km voor privédoeleinden is gebruikt, is aan de DGA te wijten. De DGA moet hebben geweten dat hij in die omstandigheid met bijtelling voor privégebruik van de auto te maken had en dat hij dat in zijn aangifte moest opnemen. Door geen bijtelling voor privégebruik auto in zijn aangiften te verantwoorden heeft de DGA bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aanslagen te laag zouden worden vastgesteld. Gelet op de hoogte van het niet in de aangiften verantwoorde inkomen, kan hem dit ook niet zijn ontgaan. De vergrijpboetes zijn dan ook terecht opgelegd. De door de Belastingdienst opgelegde vergrijpboetes bedragen 10%. Er bestaat geen aanleiding om van een lager percentage uit te gaan. De rechtbank acht de opgelegde vergrijpboetes passend en geboden.

Let op: Deze zaak is een standaard afwikkeling bij de rechter van een zaak waarbij er geen kilometeradministratie of ander bewijs is voor minder dan 500 privékilometers. De boete had overigens 25% kunnen bedragen.

Gewijzigde fiscale regeling startups en scale-ups

Gewijzigde fiscale regeling startups en scale-ups

21 jun.

Het kabinet heeft de ambitie om van Nederland het beste startup en scale-up ecosysteem van Europa te maken. De toegang tot talent is daarbij een van de belangrijkste onderdelen. De voorgestelde regeling geeft startups en scale-ups de mogelijkheid een internationaal concurrerend aanbod voor medewerkersparticipatie aan potentiële medewerkers te doen. Wat is het voorstel?

Lagere loonheffingen
Ten eerste biedt de voorgestelde regeling werknemers van innovatieve startups en scale-ups lagere loonheffingen op hun inkomen uit aandelenopties. Hiermee wordt de hoogte van de belastingheffing meer in lijn gebracht met andere startuplanden. De lagere heffing wordt zo vormgegeven, dat de grondslag van het inkomen uit aandelenopties wordt versmald tot 65%. Daardoor is het effectieve tarief over het inkomen uit aandelenopties ongeveer gelijk aan wat de heffing zou zijn als de aandelenopties in box 2 zouden zijn belast.

Uitstel moment van heffing
Ten tweede zorgt de voorgestelde regeling ervoor dat het moment van heffing wordt uitgesteld tot uiterlijk het moment waarop de aandelen die uit de aandelenopties worden verkregen daadwerkelijk worden verkocht. Daarmee wordt voorkomen dat belasting wordt geheven op een moment waarop nog geen liquide middelen beschikbaar zijn om deze te voldoen.

Toetsing door RVO
De doelgroep betreft (werknemers van) jonge bedrijven met een schaalbaar en innovatief bedrijfsmodel waarvan de aandelen niet beursgenoteerd zijn. Voor de beleidsmatige consistentie, herkenbaarheid en uitvoerbaarheid wordt aangesloten bij de nieuwe definitie voor startups en scale-ups voor box 3 in het beoogde toekomstige stelsel. Om de uitvoering van de regeling door de Belastingdienst zoveel mogelijk te ontlasten is voorzien dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) verantwoordelijk is voor de vaststelling of een onderneming voldoet aan de definitie van een startup of scale-up en de beschikkingen hiervoor afgeeft.

Horizonbepaling zeven jaar
In het belang van de uitvoerbaarheid zal worden geborgd dat de regeling controleerbaar en handhaafbaar is. Dit betekent onder meer dat geregeld wordt dat het aandelenbezit niet uit beeld kan raken en dat de heffing via de Nederlandse loonheffingen verzekerd blijft. Ook zal gekeken worden naar staatssteunaspecten van de maatregel. In lijn met het toetsingskader fiscale regelingen is gekozen voor een horizonbepaling van zeven jaar. Met een termijn van zeven jaar heeft de maatregel voldoende tijd om meetbare effecten te sorteren en de regeling op basis daarvan te evalueren.

Let op: Het voorstel wordt nu uitgewerkt tot een wetsvoorstel, waarmee wordt toegewerkt naar een ingangsdatum van 1 januari 2027. Het kabinet verwacht dat het wetsvoorstel in het eerste kwartaal van 2026 aan de Tweede Kamer wordt aangeboden. Daaraan voorafgaand vindt een internetconsultatie plaats.

Verhuur appartementen BTW-belast en aftrek voorbelasting?

Verhuur appartementen BTW-belast en aftrek voorbelasting?

19 jun.

Een BV koopt een Rijksmonument, een woonboerderij, en ontwikkelt daarin vijf appartementen,  bestemd voor verhuur. Volgens de BV is de beoogde verhuur van de appartementen belast met omzetbelasting en is dus de bij de verbouwing in rekening gebrachte voorbelasting, ruim € 177.000, aftrekbaar. De Belastingdienst weigert aftrek van BTW over deze kosten omdat sprake zou zijn van vrijgestelde verhuur. Hoe oordeelt de rechter?

Oogmerk tijdelijk te verhuren
Uit de stukken blijkt dat de BV ten tijde van de verbouwing het voornemen had om de appartementen op short-stay basis te gaan verhuren. De in deze tijdvakken overgelegde stukken vermelden niet expliciet dat de beoogde verhuurperiode maximaal zes maanden is, maar evenmin blijkt daaruit een voornemen tot verhuur voor een periode van twaalf maanden of langer.

De BV heeft in stukken van na de verbouwingstijdvakken, waaronder de model-huurovereenkomst, steeds consequent aangegeven dat zij de appartementen volledig gemeubileerd wenst te gaan verhuren voor een periode van maximaal zes maanden aan personen die maximaal twaalf maanden in Nederland verblijven. De rechter ziet geen aanleiding om die stukken buiten beschouwing te laten.

Deze stukken werpen, gelet op hun inhoud die consistent aansluit bij het in de eerdere tijdvakken reeds geuite voornemen tot short-stay-verhuur, licht op het voornemen van de BV in deze tijdvakken. Volgens de rechter maakt de BV aannemelijk dat zij in de onderhavige tijdvakken het voornemen had om de appartementen volledig gemeubileerd, zonder dat de huurder belast is met de zorg voor de inventaris, te verhuren voor een periode van maximaal zes maanden aan personen die maximaal twaalf maanden in Nederland verblijven.

Belaste verhuur
De verhuur van onroerende zaken is als hoofdregel vrijgesteld van omzetbelasting. Van deze vrijstelling is onder meer uitgezonderd de verhuur binnen het kader van het hotel-, pension-, kamp- en vakantiebestedingsbedrijf aan personen, die daar slechts voor een korte periode verblijf houden. Deze verhuur is belast en daarbij is het verlaagde tarief van toepassing (de short-stay-uitzondering).

Vast staat dat de BV geen hotel- of vakantiebestedingsbedrijf is. Echter, activiteiten die een soortgelijke functie hebben als het hotel- of vakantiebestedingsbedrijf vallen ook onder de uitzondering. De stelling van de Belastingdienst dat de verhuur van objecten die kenmerken hebben van een woning en voor langere duur kunnen worden gebruikt per definitie niet onder de short-stay-uitzondering valt, slaagt dus niet.

In dit geval is de vraag of de verhuur van de appartementen door belanghebbende een soortgelijke functie heeft als de verhuur in het kader van een hotel- of vakantiebestedingsbedrijf. Het begrip soortgelijke functie moet ruim worden uitgelegd. Het moet gaan om verblijfsruimten die zijn toegerust om daarin kort te verblijven, zonder dat de huurder is belast met de zorg voor de inventaris. Als de verblijfsruimte ter beschikking wordt gesteld anders dan in het kader van het hotelbedrijf en als daarmee wordt voorzien in een behoefte aan accommodatie waarop ook hotelbedrijven zich richten, met die bedrijven in concurrentie wordt getreden. Dat in concurrentie treden is bij uitstek het gezichtspunt voor het vaststellen van de vergelijkbaarheid met het hotelbedrijf. Het gaat dus om de aard van de door de BV verrichte prestatie.

De BV maakt aannemelijk dat zij het voornemen had om de appartementen voor korte duur (maximaal zes maanden) volledig gemeubileerd te verhuren, zonder dat de huurder belast is met de zorg voor de inventaris. Met deze (voorgenomen) prestatie concurreert de BV volgens de rechter in de markt van hotel- en vakantiebestedingsbedrijven, omdat ook door die bedrijven voor korte perioden een bewoonbare ruimte volledig gemeubileerd en voorzien van uitrusting aan de afnemer tegen vergoeding in gebruik wordt gegeven en de afnemer niet belast is met de zorg voor de inventaris. De omstandigheid dat hotel- en vakantiebestedingsbedrijven in het algemeen een kortere minimum afnameduur hanteren dan de BV hanteert, doet daaraan niet af. Waar het om gaat is dat het in deze sectoren steeds gaat om verblijf voor een relatief korte periode, net zoals bij de BV.

Aan het oordeel dat de BV accommodatie verstrekt die concurreert in de markt van hotel- en vakantiebestedingsbedrijven doet niet af dat de BV met de verhuur ook wel in concurrentie treedt met de (vrijgestelde) verhuur van woningen. Juist omdat de duur van de verhuur beperkt is tot maximaal zes maanden, de appartementen volledig zijn ingericht en daardoor zijn toegerust om daarin kort te verblijven, zonder dat de huurder is belast met de zorg voor de inventaris, wat zich in het algemeen allemaal niet voordoet bij verhuur van woningen, wordt volgens de rechter primair in concurrentie getreden met hotel- en vakantiebestedingsbedrijven. Als al in concurrentie wordt getreden met woningen, dan doet de BV dat op eenzelfde wijze als hotels- en vakantiebestedingsbedrijven dat doen.

Conclusie en gevolgen
De conclusie is dat de BV met de verhuur van de appartementen concurreert met het hotel- en vakantiebestedingsbedrijf. De BV valt daardoor onder de short-stay-uitzondering, zodat de verhuur belast is. De BV heeft recht op een teruggaaf van ruim € 177.000.

Let op: Bij verbouwen van een woning voor reguliere verhuur als woning bestaat geen recht op aftrek van BTW op de verbouwingskosten. Gaat het om short-stay-verhuur, dan mogelijk wel. In dat geval moet u wel bewijzen dat alle criteria voor deze uitzondering van toepassing zijn.

Initiatiefwetsvoorstel Zelfstandigenwet

Initiatiefwetsvoorstel Zelfstandigenwet

15 jun.

Nederland worstelt al decennia met de wetgeving rond zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers). Enerzijds zijn inmiddels sommige opdrachtgevers onnodig terughoudend om zzp’ers in dienst te nemen en anderzijds blijft ongewenste schijnzelfstandigheid in stand waarbij de bescherming van kwetsbare werkenden niet voldoende op orde is. Naast het voorstel van het kabinet hebben nu vier politieke partijen een eigen initiatiefwetsvoorstel ingediend.

Doel van het wetsvoorstel
De partijen die deze initiatiefwet indienen, VVD, D66, CDA en SGP, willen een einde maken aan de onduidelijkheid en onrust rond de status van zzp’ers. Ook is het doel de wetgeving aan te laten sluiten bij de moderne arbeidsmarkt. Zo zien de partijen een toenemende wens van mensen om hun werkzame leven naar eigen inzicht in te richten. Zij hebben wensen qua arbeidstijd, gezagsverhouding etc. die niet stroken met de status van werknemer. Dit verdient een wettelijk kader dat nu wordt vastgelegd in deze (initiatief) Zelfstandigenwet. Doel van de wet is niet dat er méér of minder mensen als zzp’er gaan werken, maar dat er eindelijk wettelijk duidelijkheid ontstaat over de vraag wanneer je nu wel of niet zzp’er bent. Daarnaast zorgt de wet voor erkenning voor een grote groep werkenden die graag als zelfstandige actief is en al jarenlang de rechtszekerheid onder zijn bestaan mist.

Deze wet is niet alleen nodig voor een goed functionerende en moderne arbeidsmarkt, maar ook voor een goed functionerende sociale zekerheid. Want de partijen zien ook dat vrijheid zonder verantwoordelijkheid leidt tot problemen als onderverzekering en het ondergraven van het draagvlak van collectieve regelingen voor bijvoorbeeld arbeidsongeschiktheid of pensioen. Deze analyse is natuurlijk niet nieuw: al in het rapport van Borstlap (2020) werd geconstateerd dat de status van werknemer werd bedreigd door regelingen die gunstiger uitpakken voor zelfstandigen. Daarom voorziet deze initiatiefwet dat zelfstandigen een adequate voorziening tegen inkomensverlies bij arbeidsongeschiktheid en pensionering treffen. Het staat zelfstandigen vrij om hier zelf invulling aan te geven. Zo zorgt de wet niet alleen voor een gelijker speelveld op de arbeidsmarkt maar verbetert deze ook de sociale bescherming van zelfstandigen.

Er is ook iets dat dit wetsvoorstel expliciet niet doet, en dat is het aantasten van de arbeidsovereenkomst. Veruit de meeste werkenden en werkgevers werken op basis van een arbeidsovereenkomst en willen dat ook zo blijven doen. Het stelsel van cao’s, sociaal overleg en pensioenregelingen is een belangrijke verworvenheid.

Kern van het wetsvoorstel
De kern van de initiatiefwet is dat er een duidelijk wettelijk toetsingskader komt voor de vraag wanneer je nu kunt werken als zelfstandige. Dit toetsingskader bestaat uit twee toetsen: de zelfstandigentoets en de werkrelatietoets. Om zekerheid te hebben dat je als zelfstandige kunt werken, moet je aan alle twee de toetsen voldoen. Door dit duidelijke toetsingskader is het voor zowel opdrachtnemers als opdrachtgevers duidelijk waar ze aan moeten voldoen, waardoor er geen zorgen meer zijn dat men achteraf met naheffingen of boetes geconfronteerd wordt.

De voorwaarden uit de zelfstandigentoets zijn:

  • werken voor eigen rekening en risico;
  • een deugdelijke administratie voeren;
  • zich gedragen in het economisch verkeer als zelfstandig ondernemer;
  • een adequate voorziening hebben getroffen tegen het risico van arbeidsongeschiktheid, waarbij zelfstandigen zelf de invulling hiervan bepalen; 
  • een proportionele bijdrage voor een voorziening bij pensionering hebben, waarbij het ook aan de zelfstandige zelf is om dit in te vullen.

De voorwaarden uit de werkrelatietoets zijn:

  • Er is sprake van vrijheid van organisatie van werk.
  • Er is sprake van vrijheid van organisatie van de werktijd.
  • Er is geen sprake van hiërarchische controle.
  • De partijen hebben de bedoeling om anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst arbeid te verrichten.

Daarnaast introduceert de wet nog de mogelijkheid om op sectoraal niveau een rechtsvermoeden te introduceren voor sectoren met een verhoogd risico op schijnzelfstandigheid.

Hiernaast blijven de feitelijke omstandigheden natuurlijk relevant. Door deze toets hebben zzp’ers en hun opdrachtgevers vooraf aanzienlijk meer zekerheid of hun werkrelatie toegestaan is. Deze duidelijkheid biedt niet alleen rust aan zzp’ers, maar zorgt er ook voor dat onze economie en maatschappij niet stil komen te staan omdat organisaties niet meer met zelfstandigen durven te werken.

Er komt door deze wet een aparte toetsingscommissie die werkrelaties waar nodig kan beoordelen. Deze commissie dient om duidelijkheid aan de markt kan geven. De beoordelingen zijn openbaar en bindend voor handhavende instanties, zoals de Belastingdienst. Dit gaat zorgen voor een regulerend effect op de markt.

De indieners zijn zich echter ook zeer bewust dat deze vrijheid niet zonder verantwoordelijkheden kan: daarom introduceert deze wet ook een voorwaarde voor zzp’ers om te voorzien in een adequate voorziening voor arbeidsongeschiktheid en voor de oude dag, waarbij zzp’ers zelf over de vormgeving daarvan gaan. Daarnaast zijn de vier indienende partijen voorstander van de introductie van het rechtsvermoeden van werknemerschap op basis van een uurtarief, dat feitelijk een bodem in de markt voor zzp’ers legt, zoals dat is opgenomen in de conceptwet VBAR.

Meewerkende kinderen in de loonaangifte

Meewerkende kinderen in de loonaangifte

12 jun.

Als een kind meewerkt in de onderneming van de ouder(s), kan sprake zijn van een echte of een fictieve dienstbetrekking. Van een echte dienstbetrekking is sprake als het kind onder dezelfde arbeidsvoorwaarden werkt als andere werknemers. In dat geval gelden de normale regels voor de loonheffingen. Voor de fictieve dienstbetrekking mag u onder voorwaarden een vereenvoudigde regeling toepassen. Hoe zit dat?

Fictieve dienstbetrekking
Er is sprake van een fictieve dienstbetrekking als het kind ten minste 15 jaar is en de familierelatie tussen ouder en kind overheerst. De arbeidsvoorwaarden zijn dan niet hetzelfde als voor de andere werknemers. Er is dan namelijk geen werkgeversgezag. Bij de fictieve dienstbetrekking voor het meewerkend kind geldt het volgende:

  • De ouders zijn inhoudingsplichtig voor de loonbelasting/premie volksverzekeringen (loonheffing) en de werkgeversheffing Zorgverzekeringswet (Zvw).
  • De ouders moeten aan alle administratieve verplichtingen voldoen, zoals een kopie van het identiteitsbewijs bij de administratie bewaren.
  • Het meewerkende kind is niet verzekerd voor de werknemersverzekeringen

Vereenvoudigde regeling
Voor meewerkende kinderen met een fictieve dienstbetrekking mag u onder bepaalde voorwaarden een vereenvoudigde regeling toepassen voor de inhouding loonheffing en de Zvw. Deze regeling houdt het volgende in:

  • U doet 1 keer per jaar aangifte loonheffingen.
  • U maakt gebruik van een apart loonheffingennummer.
  • U vraagt het loonheffingennummer aan met het formulier ‘Melding Loonheffingen Werkgever van meewerkende kinderen’.
  • U hoeft geen loonstaten in te vullen.
  • U moet de loonspecificatie bij de loonadministratie bewaren.
  • U past altijd de loonheffingskorting toe.
  • U houdt de loonheffing 1 keer per jaar in op de 1e werkdag van het volgende kalenderjaar. Dan betaalt u ook de Zvw.
  • U doet 1 maand na afloop van het kalenderjaar digitaal aangifte. Dit betekent dat u de aangifte over 2025 uiterlijk 31 januari 2026 moet doen.

Tijdstip van inhouding
Voor meewerkende kinderen hoeft u slechts eenmaal per jaar de loonheffingen te berekenen en af te dragen. Als fictief tijdstip van inhouding geldt de 1e werkdag van het volgende kalenderjaar. Voor de berekening van de loonheffingen is dus de situatie (zoals de leeftijd van het kind) op die datum beslissend. U moet wel de tarieven van het voorgaande jaar gebruiken.

Als u geen loonbelasting/premie volksverzekeringen inhoudt op het loon van het meewerkende kind, dan is de niet-ingehouden loonheffing een voordeel dat u bij het loon van het kind moet tellen.

Voorwaarden vereenvoudigde regeling
De vereenvoudigde regeling voor meewerkende kinderen mag u toepassen onder de volgende voorwaarden:

  • De ouder(s) hebben een eenmanszaak, maatschap, vof of cv.
  • Vóór de 1e uitbetaling van het loon neemt u de naam, het adres en het burgerservicenummer van het meewerkende kind op in de administratie.
  • Het kind werkt in de onderneming van de ouder(s). In het geval van een maatschap, vof of cv gaat het dus om een kind van 1 van de maten of vennoten.
  • Het kind hoort tot het huishouden van deze ouder(s).
  • Het kind is ten minste 15 jaar.
  • Het kind is niet verzekerd voor de werknemersverzekeringen.
  • Het kind geniet geen winst uit de onderneming.

Loonheffingskorting toepassen
U moet bij gebruik van de vereenvoudigde regeling altijd de loonheffingskorting toepassen. Heeft het kind tegelijkertijd nog een andere dienstbetrekking of uitkering waar het de loonheffingskorting laat toepassen? Dan voldoet u niet aan alle voorwaarden en mag u de vereenvoudigde regeling niet gebruiken.

Toestemming Belastingdienst
Als u de vereenvoudigde regeling wilt toepassen, moet u toestemming aan de Belastingdienst vragen. Als u die toestemming niet hebt gevraagd of als niet aan alle voorwaarden is voldaan, gelden alle normale administratieve verplichtingen.

Waardering inwoning, maaltijden en kleding
Voor de waardering van inwoning, maaltijden en kleding die meewerkende kinderen van hun ouders krijgen, gelden speciale regels. U rekent de factuurwaarde of de waarde in het economisch verkeer van deze verstrekkingen tot het loon, als:

  • U bij het vaststellen van het loon rekening gehouden hebt met de gratis inwoning, de gratis maaltijden en gratis kleding.
  • U bij het vaststellen van het loon geen rekening hebt gehouden met deze gratis verstrekkingen en met het kind bent overeengekomen dat het loon tenminste 30% lager is dan gebruikelijk voor het werk dat het kind doet.

Voor inwoning en maaltijden mag u in beide situaties ook de volgende normbedragen gebruiken:

  • € 6,80 per dag per kind voor de waarde van de gratis inwoning
  • € 3,95 per maaltijd

Als u de waarde van de verstrekkingen bepaalt met de normbedragen en dan uitkomt op een loon dat ten minste 30% lager is dan het gebruikelijke loon, dan stelt u het loon op 70% van het gebruikelijke loon.

Eigen bijdrage
Betaalt het kind een eigen bijdrage voor de verstrekkingen uit het nettoloon? Bijvoorbeeld kostgeld, inwoongeld en/of kledinggeld? Dan mag u dit in mindering brengen op de waarderingsbedragen. Het bedrag van de waardering mag niet lager worden dan € 0.

Zakgeld
Ontvangt het kind zakgeld? Dan moet u dat tot het loon rekenen voor zover dit meer is dan wat het kind zou ontvangen als het niet zou meewerken in de onderneming.

Voorbeeld
U hebt het loon van het meewerkend kind vastgesteld op € 900. Daarnaast verstrekt u aan het meewerkend kind 30 maaltijden met een factuurwaarde van € 10 per maaltijd. Een andere werknemer krijgt voor hetzelfde werk € 1.700. Als u voor de 30 maaltijden die u verstrekt, uitgaat van het normbedrag (30 x € 3,95 = € 118,50), komt u voor het meewerkend kind op een loon van € 1.018,50. Omdat dit meer dan 30% lager is dan het gebruikelijke loon, stelt u het loon van het meewerkende kind op 70% van het gebruikelijke loon en dus op € 1.190.

Schenking kort voor overlijden terecht bijgeteld?

Schenking kort voor overlijden terecht bijgeteld?

7 jun.

Vader en moeder zijn in gemeenschap van goederen gehuwd. Vader overlijdt. Zoon doet aangifte erfbelasting over zijn verkrijging van € 270.000 uit de nalatenschap. De Belastingdienst stelt de verkrijging echter op € 323.000, omdat de zoon binnen 180 dagen voor overlijden een schenking heeft gehad. De zaak komt bij de belastingrechter.

Schenking kort voor overlijden
Vast staat dat de zoon enkele maanden voor het overlijden van vader ten titel van schenking en vrij van recht een bedrag van € 106.000 heeft gekregen van de ouders. De Belastingdienst heeft de helft hiervan als schenking van vader in de aanslag erfbelasting verwerkt.

In de wet staat dat al wat binnen 180 dagen voorafgaand aan het overlijden is geschonken door een erflater, die ten tijde van dat overlijden in Nederland woonde, voor de regeling van de erfbelasting geacht wordt krachtens erfrecht door het overlijden te zijn verkregen.

Standpunt zoon
Volgens de zoon was zijn moeder de schenkster en zij is niet overleden. Vader was ten tijde van het aangaan van de schenkingsovereenkomst feitelijk wilsonbekwaam, omdat hij aan dementie leed. De bijtelling van de schenking is dus onterecht.

Standpunt Belastingdienst
Vader en moeder waren allebei partij bij de schenking. Dementie hoeft niet in de weg te staan aan het doen van een schenking. De helft van het bedrag van de schenking is terecht bijgeteld. Ook als alleen moeder schenkster zou zijn, moet de bijtellingsregeling naar de ratio worden toegepast, omdat hetgeen is geschonken afkomstig is uit de huwelijksgemeenschap.

Overwegingen rechter
Van een schriftelijke vastlegging van de schenkingsovereenkomst is niet gebleken. Het bewijsrisico dat uit het ontbreken van die schriftelijke vastlegging voortvloeit komt voor rekening van de zoon. De zoon moet dus aannemelijk maken dat alleen moeder, en niet ook vader, heeft te gelden als schenkende partij.

De zoon is niet geslaagd in deze bewijslast. Weliswaar heeft de zoon aangevoerd dat vader dementerend was, en ter onderbouwing een zogenoemd indicatiebesluit overgelegd, maar dit leidt volgens de rechter niet zonder meer tot de gevolgtrekking dat vader ten tijde van de schenking (feitelijk) wilsonbekwaam was. Dementie kent vele stadia en bovendien is ook bij dementerende personen sprake van heldere tussenpozen. Zonder nadere onderbouwing kan de stelling dat vader dementerend was de zoon dus niet helpen. Dit geldt te meer omdat uit het indicatiebesluit blijkt dat vader pas na de schenking intensieve dementiezorg zou krijgen.

Het staat dus niet vast dat moeder de enige schenkende partij was. Het standpunt van de Belastingdienst, dat zowel vader als moeder partij waren bij de schenking, is juist. De aanslag erfbelasting houdt dus stand.

Tip: Leg een schenking schriftelijk vast. Daarmee creëert u bewijsvoordeel. In deze zaak kon de zoon zijn standpunt niet hard maken omdat een schriftelijke schenkingsovereenkomst ontbrak en daarmee was het pleit beslecht.

Loonheffing over teamuitje?

Loonheffing over teamuitje?

5 jun.

Als het zakelijke karakter van een teamuitje overheerst, kunt u vrijstellingen voor reiskosten en maaltijden toepassen. Overheerst het consumptieve karakter, dan is de vergoeding voor reiskosten en maaltijden belast loon. Ook de activiteit zelf vormt dan belast loon. Bij de beoordeling van het karakter van het uitje is het totale programma doorslaggevend. Enkele voorbeelden.

Overwegend zakelijk teamuitje; bijvoorbeeld een studiedag
De reiskosten, maaltijden en studiekosten zijn vrijgesteld. U hoeft alleen deze kosten aan te wijzen als eindheffingsloon.

Sociaal en maatschappelijk teamuitje; bijvoorbeeld bezoek aan zorgboerderij
De reiskosten, maaltijden en studiekosten zijn vrijgesteld. U hoeft alleen deze kosten aan te wijzen als eindheffingsloon. Dit type uitje is dus gelijkgesteld aan een overwegend zakelijk teamuitje.

Overwegend consumptief teamuitje; bijvoorbeeld paintballen
De reiskosten, maaltijden en kosten van de activiteit zijn belast loon. Vindt de maaltijd op de werkplek plaats? Neem dan het normbedrag van € 3,95 per maaltijd. U kiest tussen eindheffingsloon binnen de werkkostenregeling of belast loon voor de werknemer. Eindheffingsloon komt ten laste van de vrije ruimte.

Tip: Als een activiteit deels consumptief is en deels zakelijk, kunt u deze splitsen en op elk deel bovenstaande regels toepassen. Denk aan een externe studiedag met daarna een groot feest.

Wetsvoorstel werkelijk rendement box 3 ingediend

Wetsvoorstel werkelijk rendement box 3 ingediend

1 jun.

Op 19 mei heeft Staatssecretaris Tjebbe van Oostenbruggen de Wet werkelijk rendement box 3 aangeboden aan de Tweede Kamer. Met dit wetsvoorstel betalen belastingplichtigen alleen belasting over wat zij daadwerkelijk hebben verdiend met hun vermogen in box 3. Doel is om het nieuwe stelsel per 1 januari 2028 in te voeren.

Werkelijk rendement
Met het nieuwe stelsel wordt het werkelijk rendement in box 3 belast, waardoor belastingplichtigen belasting betalen over wat zij daadwerkelijk hebben verdiend met hun vermogen. Hierdoor betaalt een spaarder met een laag rendement minder belasting dan een belegger met een hoog rendement. Dat vindt het kabinet eerlijk. Voor het berekenen van het werkelijke rendement zijn wel meer gegevens nodig ten opzichte van het huidige stelsel. Voor 2,5 miljoen belastingplichtigen wordt de aangifte zoveel mogelijk vooraf ingevuld met gegevens van Nederlandse financiële instellingen.

Direct en indirect rendement
Het rendement waarover belasting wordt betaald, bestaat uit het directe rendement en het indirecte rendement. Onder het directe rendement valt rente, huur en dividend met aftrek van kosten. Het indirecte rendement bestaat uit de positieve of negatieve waardeontwikkeling van bijvoorbeeld aandelen of vastgoed. De waardeontwikkeling wordt in principe jaarlijks belast met een vermogensaanwasbelasting. Alleen de waardeontwikkeling van onroerende zaken en aandelen in startups wordt pas belast bij verkoop met een vermogenswinstbelasting. Daarnaast wordt er gewerkt met een nieuwe definitie voor startups, die beter aansluit aan bij de atypische aspecten van dit type bedrijven.

Verlies
Als er sprake is van een verlies, dan mogen de verliezen verrekend worden met box 3-inkomen uit toekomstige jaren. De eigen woning (het hoofdverblijf) blijft in box 1. Dat verandert niet door dit voorstel.

Advies Raad van State
Bij het maken van het wetsvoorstel is ook het advies van de Raad van State meegewogen. In dit advies zijn ook een aantal alternatieve opties aangedragen. Vervolgens zijn het advies, de aangedragen alternatieven en alle gemaakte keuzes nogmaals beoordeeld. Een stelsel op basis van werkelijk rendement, met een combinatie van vermogensaanwas- en vermogenswinstbelasting blijft volgens het kabinet de beste optie. Alle alternatieve opties scoren volgens het kabinet niet beter op uitvoerbaarheid, doenvermogen, complexiteit, juridische houdbaarheid en budgettaire gevolgen ten opzichte van het voorgestelde stelsel dat vandaag is ingediend.

Vervolgtraject
De beoogde invoeringsdatum van het nieuwe stelsel is 1 januari 2028. Om dit te halen moet het wetsvoorstel uiterlijk 15 maart 2026 door de Tweede Kamer zijn aangenomen. Dit is nodig om banken en verzekeraars voldoende tijd te geven om hun software aan te passen voor het nieuwe stelsel. De nieuwe definitie voor startups wordt nog via een nota van wijziging verwerkt in het voorstel.

Tip: Het wetsvoorstel doet veel stof opwaaien. Wilt u zich verdiepen in deze materie? De onderliggende documentatie vindt u hier.

Woning privé of zakelijk?

Woning privé of zakelijk?

29 mei

Bij de omzetting van de onderneming van een huisarts naar de BV-vorm is een boekverlies van € 270.000 op haar woning naar voren gekomen. De woning stond als zakelijk te boek. De Belastingdienst weigert aftrek van het boekverlies omdat de woning niet tot het ondernemingsvermogen zou behoren. Hoe oordeelt de rechter?

Standpunt huisarts
De huisarts stelt, ter onderbouwing van haar standpunt dat de onroerende zaak tot het ondernemingsvermogen mocht worden gerekend, dat de woning voor meer dan 10% werd gebruikt ten behoeve van haar onderneming. De huisarts heeft de zolderkamer, met een oppervlakte van 18,75% van het totale woonoppervlakte, vanaf de ingebruikname van het pand tot aan de inbreng van de onderneming in de B.V. gebruikt voor de onderneming. Op enig moment is de voormalige werkkamer op zolder een slaapkamer geworden. De werkkamer is toen verplaatst naar de voormalige slaapkamer van de dochter op de eerste verdieping. De huisarts wijst er op dat in het taxatierapport op de foto’s te zien is dat in de slaapkamer op zolder nog een ladeblok, printer, toetsenbord en beeldscherm staan, die daar werden gebruikt toen het nog een werkkamer was. Volgens de huisarts staat in het taxatierapport ten onrechte dat de onroerende zaak geheel als woning wordt gebruikt.

Standpunt Belastingdienst
De Belastingdienst is van mening dat geen sprake is van zakelijk gebruik van de onroerende zaak. Hij voert hiertoe aan dat belanghebbende geen enkel objectief gegeven heeft aangedragen waaruit zou blijken dat de zolder is gebruik als werkruimte. Er is van de zolder geen enkele foto aanwezig uit de periode voor de verbouwing.

De Belastingdienst betwist niet dat voor de verbouwing een bureau met laptop op de zolderkamer heeft gestaan. Maar dat wil niet zonder meer zeggen dat de gehele zolder uitsluitend zakelijk gebruikt is. De zolder kon ook door andere gezinsleden gebruikt worden om te studeren, dan wel als opslag voor privéspullen.

Voor het 10%-criterium moet niet alleen gekeken worden naar de oppervlakte. Een woonhuis wordt over het algemeen nagenoeg geheel gebruikt voor privédoeleinden, zoals wonen, slapen en leven door alle gezinsleden. Dat af en toe thuis wordt gewerkt in een kamer waarvan het oppervlakte meer dan 10% van het totale oppervlakte bedraagt, betekent nog niet dat de onroerende zaak voor meer dan 10% uitsluitend zakelijk wordt gebruikt.

Toetsingskader rechter
Op grond van vaste jurisprudentie is in het algemeen de wil van de belastingplichtige, zoals die in zijn boekhouding of op andere wijze tot uiting is gekomen, beslissend, tenzij daardoor de grenzen der redelijkheid worden overschreden. Ten aanzien van een woning moet, behoudens bijzondere omstandigheden, worden aangenomen dat het uit zijn aard in fiscale zin alleen tot het privévermogen van de ondernemer kan behoren. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat op belastingplichtige de bewijslast rust dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de woning toch tot het ondernemingsvermogen kan worden gerekend.

Vormt de woning zakelijk vermogen?
De rechter overweegt dat blijkens de leveringsakte een woning is aangekocht. Er zijn geen foto’s overgelegd van hoe de zolder er uitzag in de periode voor de verbouwing en ook anderszins is geen onderbouwing gegeven dat de zolder uitsluitend zakelijk is gebruikt. Het taxatierapport dat is overgelegd dateert van na die periode en bovendien blijkt uit dat rapport niet hoe de zolder is gebruikt. Dat rapport sluit niet uit dat de zolder ook voor privédoeleinden is gebruikt.

Conclusie
Naar het oordeel van de rechter heeft de huisarts niet aannemelijk gemaakt dat de onroerende zaak tot het ondernemingsvermogen kon worden gerekend.

Let op: In deze zaak ging het erom of de huisarts de woning als ondernemingsvermogen mocht aanmerken. Daarvoor is structureel minimaal 10% uitsluitend zakelijk gebruik vereist. Dat laatste kon ze onvoldoende aannemelijk maken.

Wettelijk minimumloon per 1 juli 2025

Wettelijk minimumloon per 1 juli 2025

24 mei

Het wettelijk bruto minimumuurloon gaat per 1 juli 2025 omhoog van € 14,06 naar € 14,40 per uur. Het referentiemaandloon bedraagt € 2.245,80 per 1 juli 2025. Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stelt de hoogte van het wettelijk minimumloon elk jaar opnieuw vast op 1 januari en 1 juli.

Voor werknemers van 15 jaar en ouder gelden de volgende bedragen:

  • 20 jaar (80,0%): € 11,52
  • 19 jaar (60,0%): € 8,64
  • 18 jaar (50,0%): € 7,20
  • 17 jaar (39,5%): € 5,69
  • 16 jaar (34,5%): € 4,97
  • 15 jaar (30,0%): € 4,32

Voor werknemers die werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst die is aangegaan in verband met een beroepsbegeleidende leerweg (bbl) gelden alternatieve staffels, die zijn vastgesteld in het Besluit minimumjeugdloon. Voor leerlingen in de bbl in de leeftijd van 15 tot en met 17 jaar en 21 jaar gelden bovenstaande bedragen. Maar voor leerlingen in de bbl in de leeftijd van 18 tot en met 20 jaar gelden de volgende wettelijke minimumjeugdlonen:

  • 20 jaar (61,5%): € 8,86
  • 19 jaar (52,5%): € 7,56
  • 18 jaar (45,5%): € 6,55

Neem nu contact met ons op en ontvang als nieuwe cliënt vier uur gratis business coaching

ter waarde van 1.000 euro

Klik hier en claim direct jouw sessies

Over NEW Financials

Wij ondernemen samen met jou als ondernemer. Doordat wij zorgdragen voor jouw financiële, fiscale en HR zaken, kun jij je richten op de dingen waar je goed in bent en die geld opleveren.

Waarom wij?

  • Innovatief - Flexibel - Informeel
  • Persoonlijke en betrokken aanpak
  • Zeer scherpe, transparante prijs
  • Effectieve coaching en mentoring
  • Wij begrijpen jou als ondernemer

Contactinformatie

NEW Financials
Gerrit van der Veenstraat 112-HS
1077 EN Amsterdam
tel: 020 442 1170

info@newfinancials.nl

New Financials © 2016

  • Disclaimer
  • Cookie statement
  • Sitemap
  • Algemene voorwaarden
Site by eResults
  • Home
  • Diensten
    • Online boekhouding
    • Belastingaangiften
    • Salarisadministratie
    • Jaarrekeningen
    • Basisadministratie
    • Starterspakket MKB
    • Financiële rapportages
    • Werken bij jou op locatie
  • Abonnementen
    • Brons
    • Zilver
    • Goud
    • Platinum
  • Over ons
  • Nieuws
  • Contact
  • Jouw dashboard